3 Allereerst meende de commissie nu te moeten vaststellen, waarover haar onderzoek wel zou moe ten loopen en zij bepaalde, dat dit zich, om volledig genoemd te kunnen worden, zou moeten uitstrekken over de navolgende zaken: uitbreiding van het aschland op de tegenwoordige plaats of verplaatsing naar een ander terrein met behoud van de tot nu toe gevolgde wijze van werken, zij het dan ook, dat daarin belangrijke verbeteringen konden worden aangebracht; verbranding van het huis- en straatvuil, hetzij met mechanische vulling der ovens of door gebruik te maken van menschelijke kracht; bereiding uit de fae- caliën van poudrette of zwavelzure ammoniak; verbrijzeling van het huis- en straatvuil met daaraan ver bonden fabricage van een zeker soort brandstof; een volledig rioolstelsel en eindelijk biologische reini ging van de verzamelde faecale stoffen. Aangezien haar de noodige gegevens voor de beoordeeling van eene uitbreiding van het bestaande aschland of verplaatsing daarvan reeds ten dienste stonden, dank zij de werkzaamheid van vroegere commissies en de eventueel nog ontbrekende hier ter plaatse waren te ver krijgen, begon zij met schriftelijke inlichtingen in te winnen bij de stadsbesturen van Barmen, Hamburg en Kiel, waar reeds sinds langeren of korteren tijd een of meer der genoemde bewerkingen worden toe gepast en met een persoonlijk bezoek aan de verbrandings-inrichting te Rotterdam en de zwavelzure am- moniakfabriek te Amsterdam. Niettegenstaande haar alle gevraagde inlichtingen met de meeste bereid willigheid werden verstrekt, bleek het haar bij de beoordeeling van de ingekomen antwoorden en het te Rotterdam en Amsterdam geziene toch aanstonds, dat het wel niet mogelijk zou zijn tot juiste gevolg trekkingen en een zuiver oordeel te komen zonder deskundige voorlichting. Uwe commissie besloot daarom haar onderzoek voorloopig niet verder voort te zetten, maar eerst te trachten een deskundige te vinden, die haar van raad en voorlichting zou kunnen dienen. Ten einde aan dit besluit uitvoering te kunnen geven diende zij echter over eenige geldmiddelen te kunnen beschikken, waarom zij bij den Raad een verzoek indiende om haar een crediet van f 100(1, toe te staan, welk verzoek na eenige bespreking werd ingewilligd. Aangezien aan de commissie geene deskundigen bekend waren, die eene speciale studie van dit onderwerp hadden gemaakt, richtte zij de vraag tot het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en de Sociaal- Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en Architecten om haar enkele personen op te geven, die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen en door hen zouden kunnen worden aanbevolen. Door genoemde vereenigingen werd daarop de aandacht gevestigd op de Heeren M. A. van der Perk, Directeur der Gemeentereiniging te Rotterdam, H. J. Roosen te Rotterdam en J. C. M. Fischer te Haarlem. Aan deze heeren nu werd gevraagd om hunne voorwaarden voor het uitbrengen van een advies te willen mededeelen. Nadat deze waren ingekomen en de zaak breedvoerig was besproken, werd besloten den Heer Fischer uit te noodigen om over te komen, ten einde, alvorens tot zijne benoeming over te gaan, eerst nog eenige zaken met hem te kunnen bespreken. Het resultaat van een en ander was, dat de commissie meende den Heer Fischer tot haren adviseur te moeten benoemen, vooral ook omdat hij door beide vereenigingen was aanbevolen en zijn tijd niet te zeer door andere bezigheden in beslag werd genomen. Met hem werd overeengekomen, dat hij een voorloopig rapport zou uitbrengen, waarin de verschillende systemen van faecaliën- en vuilnisbehandeling zouden worden uiteengezet en dat daarna en aan de hand daarvan door de commissie een onderzoek in loco zou worden ingesteld, waaraan door den adviseur zeer groote waarde werd gehecht. Ten einde dit rapport, dat uit den aard der zaak vrij omvangrijk zou moeten zijn, niet grooter te maken dan noodig was, werd besloten vooraf nog een onderzoek in te stellen naar de waarde als meststof en de vermoedelijke verkoopbaarheid van poudrette, omdat, indien geene afdoende inlichtingen dienaangaande te verkrijgen zouden zijn of deze bepaald ongunstig mochten luiden, de verdere behandeling van cl it onderdeel gevoegelijk achterwege zou kunnen blijven. Uwe commissie wendde zich daartoe tot de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen en het Rijks Landbouw Proefstation te Groningen, terwijl door den voorzitter de meening van den Heer Leenderts, tuinbouwleeraar alhier, zou worden gevraagd. Het antwoord van alle drie was, zoowel ten opzichte van de bemestingswaarde en den eventueel te bedingen prijs, als van de mogelijk heid om voor het product in ons land een goed en geregeld afzetgebied te vinden, zoo weifelend, dat de commissie besloot aan deze zaak niet verder hare aandacht te wijden, temeer omdat zij van meening was, dat door haar geene voorstellen mochten worden gedaan, die tot onzekere uitkomsten zouden kunnen leiden. Nadat aan den Heer Fischer door tusschenkomst van den toenmaligen Directeur der Gemeente reiniging alle gewenschte en door hem noodig geoordeelde inlichtingen waren verstrekt en door hem besprekingen met de Directeuren van Gemeentewerken, de gemeentelijke Gasfabriek en het gemeentelijk Electriciteitbedrijf waren gevoerd, werd door hem in den loop van de maand Augustus 1918 het voor loopig rapport ingezonden, dat hierbij wordt overgelegd. Dit uitvoerig rapport, dat niet alleen aangeeft op welke wijze naar het oordeel van den deskundige in de toekomst de Reiniging voor onze gemeente behoort te worden ingericht, maar ook het tegenwoordige stelsel aan een zeer nauwkeurig onderzoek onderwerpt, bevat nog geen geheel afgerond voorstel, maar wil alleen dienen als handleiding voor eene principiëele beslissing over de toekomstige wijze van werken. Meer kon trouwens naar de meening Uwer commissie ook nog niet worden gevraagd, aangezien alle daarin voorkomende becijferingen en ramingen gebaseerd zijn op opgaven, die door verschillende fabrikanten werden verstrekt, maar daarom nog niet als aannemingssommen mogen worden beschouwd, waarvoor zij te eeniger tijd de gewenschte werken zouden willen en kunnen uitvoeren. Toch behoeft aan die ramingen hare beteekenis niet te worden ontzegd, omdat onze adviseur bij al zijne berekeningen steeds aan de veilige kant is gebleven. Inmiddels was door de commissie bij den Raad op nieuw een crediet aangevraagd voor de door haar en haren adviseur bepaald noodig geoordeelde bezichtiging van verschillende inrichtingen in het buitenland. Over hetgeen naar aanleiding van die aanvraag in den Raad is voorgevallen en de minder aangename besprekingen, die daarover gehouden zijn, wenscht de commissie het stilzwijgen te bewaren alleen vestigt zij er de aandacht op, dat daardoor weder eene niet aan haar te wijten vertraging van ongeveer drie maanden in hare werkzaamheden ontstond. Na eene uitvoerige bespreking van bovenge noemd rapport, waarbij de adviseur de gelegenheid had verschillende vragen en bezwaren der commissie te beantwoorden en te ondervangen, werd besloten een bezoek te brengen aan de navolgende plaatsen Altona bij Hamburg, Furth bij Neurenberg, Puchheim bij München en Issy-les-Moulineaux bij Parijs voor de daar bestaande verbrandings-inrichtingen en Angers voor de bezichtiging eener zwavelzure ammoniak- fabriek. Weliswaar had de commissie reeds eene dergelijke inrichting te Amsterdam bezocht, maar deze fabriek was zoo verouderd, dat zij eigenlijk geen juist denkbeeld van den tegenwoordigen stand van dat bedrijf vermocht te geven. En dat dit inderdaad juist was gezien, bleek ons later, want terwijl in de omgeving van de fabriek te Amsterdam een hinderlijke stank waarneembaar was, ontbrak deze geheel bij de naar de eischen des tijds ingerichte fabriek te Angers. Genoemde plaatsen waren door den adviseur uitgezocht, omdat hij het wenschelijk achtte dat door de commissie zooveel mogelijk alle bestaande sy stemen in werking werden gezien, maar ook omdat zij in grootte en zielental niet al te veel van Leeu warden afweken. Bij het bezoek aan Rotterdam toch was voldoende gebleken, dat eene inrichting als daar bestaat en de daarmede verkregen resultaten geen goede maatstaf van vergelijking kunnen bieden voor een stad als Leeuwarden. Van de reis, die in de eerste helft der maand September 1913 werd gemaakt en die zonder eenigen twijfel voor Uwe commissie van groote beteekenis is geweest voor het vormen van haar eind-oordeel, werd door den adviseur, aan de hand van vooraf gemaakte en ter plaatse ingevulde vragenlijsten, een uitvoerig reis-rapport opgemaakt, dat bij de stukken wordt overgelegd. De tweede helft der reis naar Engeland voor het bezoeken van een systeem van verbrandings-ovens, dat op het vasteland van Europa nog geen toepassing vindt, benevens bet. bezichtigen van eenige installaties voor biologische reiniging moest tengevolge van particuliere aangelegenheden van een der commissieleden eerst uit- en daarna afgesteld worden. Hierdoor ontstond weder eene vertraging van ongeveer vier maan den. terwijl eindelijk de bekende geschiedenis met de commissie voor de reclames, waarin een der leden Uwer commissie zitting had, nogmaals in niet geringe mate belemmerend op haren arbeid inwerkte. Inmiddels was de Europeesche oorlog uitgebroken, die zoo menige werkzaamheid tijdelijk stop zette en die naar het oordeel Uwer commissie ook voor haar de zeer ongewenschte aanleiding moest zijn om hare werkzaamheden voorloopig te staken, aangezien de Raad er wel niet voor te vinden zou zijn om thans tot de uitvoering van groote werken te besluiten en de daarvoor noodige gelden toe te staan. Toen zij echter uit den mond van den voorzitter van het College van Burgemeester en Wethouders ver nam, dat in beginsel toch wel tot de eene of andere wijze van verwerking der afvalstoffen dezer gemeente kon worden besloten, nam zij haar taak weder onverwijld ter hand. Aangezien echter met verbrandings inrichtingen in ons land inmiddels eenige ervaring was opgedaan, besloot zij ook aan die inrichting nog een bezoek te gaan brengen en tevens kennis te gaan maken met de eenige biologische inrichting in ons land, namelijk die van de gemeente Voorburg, waartoe zij door beide gemeentebesturen, de andere was die van Leiden, op de meest welwillende wijze in de gelegenheid werd gesteld. Na ook over deze bezoeken van haren adviseur een reis-rapport te hebben ontvangen, dat eveneens hierbij wordt overge legd, meende zij voldoende op de hoogte te zijn, om U bij het nemen van een beginsel-besluit te kunnen voorlichten. Het resultaat, waartoe hare onderzoekingen haar hebben geleid is dan, dat Leeuwarden zal moeten besluiten tot oprichting eener verbrandings-inrichting voor haar straat- en lmisvuil en eene zwa velzure ammoniakfabriek zal moeten bouwen voor de bewerking der faecale stoffen en tevens van het ammoniakwater der gemeentelijke gasfabriek, dat thans naar elders wordt verkocht, maar waarvan de winsten dan aan de gemeente ten goede zullen komen. Bovendien zou nog kunnen worden overwogen of het niet mogelijk zou zijn ook het amoniakwater der andere gasfabrieken in onze provincie aan te koopen en te verwerken. Tot deze conclusie kwam zij op grond van de navolgende overwegingen. Zal eene gemeente-reiniging ten volle aan haar doel beantwoorden, dan zal de inzameling der verschillende afvalstoffen evenals hunne bewerking zoowel voor de gemeentenaren als voor de daarmede belaste werklieden op de minst last en hinder veroorzakende en meest hygiënische wijze moeten ge schieden, terwijl de daarvoor te maken kosten zoo laag mogelijk moeten worden gehouden en de te verkrijgen inkomsten zoo hoog mogelijk moeten worden opgevoerd. Tevens moet er op gelet worden, dat de waarde, die door bedoelde stoffen vertegenwoordigd wordt, al is die dan ook nog zoo gering, niet verloren ga. Er dient dus bij de beoordeeling van de verschillende systemen zoowel met de eischen der hygiëne als met den finantiëelen toestand der gemeente rekening te worden gehouden. Ware dit laatste niet het geval, Uwe commissie zou zonder lange aarzeling hare keuze hebben kunnen bepalen, althans wat de verwijdering der faecale stoffen betreft, want te dien opzichte is er zeker geenmeer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1915 | | pagina 123