Bijlage no. 18. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1915. Lilt. B. Brief van de Commissie voor de stichting eener Zwem- en Badinrichting te Leeuwarden. Leeuwarden, 14 Juni 1915. Aan Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. Edelachtbare Heeren, De commissie voor de stichting eener Zwem- en hadinrichting te dezer stede heeft de eer, U in be leefd antwoord op Uwe missive van 14 Mei No. 131R/591 het volgende te berichten: Toen bij Raadsbesluit van 22 October 1912 aan onze commissie de opdracht werd verstrekt, zich te willen belasten met de voorbereiding van plannen voor het stichten eener zwem- en badinrichting al hier, heeft zij gemeend, in 't algemeen belang harer stad, die taak breed te moeten opvatten. Leeuwarden had, uit een hygiënisch oogpunt, behoefte aan eene badinrichting; uit hygiënisch èn opvoedkundig oogpunt aan eene zweminrichting; beide van zoodanigen omvang, dat zoowel de burgerij, als de volksklassen er toegang en ruimte tot zwemmen en baden zouden vinden. De commissie meent, met haar plan „Nieuw- land", het zich gesteld doel te hebben bereikt. De voorgestelde beide ruime badinrichtingen toch zijn naar de eischen des tijds ontworpen; de beide zwembassins erop berekend, den Leeuwar ders schoolkinderen incluis het zwemmen en leeren-zwemmen mogelijk te maken. Het water bleek van uitmuntende kwaliteit te zijn; de watertoevoer, waterverversching en wa terverwarming werden door den architect Nieuw- land op praktische, ingénieuse wijze gevonden. Aan het zwemvraagstuk heeft onze commissie in 't bijzonder hare aandacht gewijd, omdat zij dit voor ons volk in de voornaamste plaats van belang acht. Zwemmen leidt niet alleen tot een zich reini gen (wie in de ontworpen bassins zou willen zwem men is verplicht zich vóóraf door een stortbad te reinigen), doch is tevens een der heilzaamste li chaamsoefeningen. Voor onze schooljeugd, aan welke hier onder deskundige leiding eene uitste kende en veilige gelegenheid werd geboden metho disch te leeren zwemmen, zou de zweminrichting vooral van belang zijn geweest. Daarbij kan de beoefening der zwemkunst in ons waterland zeer zeker voor eigen lijfsbehoud of dat van anderen van gewicht zijn en ons volk is, won derlijk genoeg, tot dusverre wel zeer achterlijk in dezen. Alhoewel onze commissie het liefst haar plan „èn zwem- èn badinrichting" ineens had zien verwezen lijkt, vereenigde zij zich met het voorstel van Uw geacht College „eerst zweminrichting"; de door U aangevoerde gronden deelende en overtuigd, dat op de zweminrichting de badinrichting spoedig zou moeten volgen, omdat bij ons niet-badlustig publiek juist het zwemmen in den zomer de behoefte aan een bad gedurende den wintertijd zou scheppen en ontwikkelen. I)e Raad verwierp Uw voorstel. Aan Uw verzoek aan onze commissie: „hare ge dachten te willen laten gaan over het in de motie- Berghuis e.a. neergelegd denkbeeld", heeft zij in 't bovenstaande gaarne gevolg gegeven. Uw vraag „of zij zich zou willen belasten met het doen ontwerpen en voorbereiden van de plannen, welke voor de uitwerking van het in bedoelde mo tie beoogde noodig zijn", moet zij tot haar leedwe zen ontkennend beantwoorden. Voor de oprichting eener badinrichting zal hare voorlichting niet noodig zijn; zij vernam van meerdere reeds bestaande plannen in die richting en waar datgene, als het meest op haar wegliggen de „het ontwerpen eener zweminrichting" zoozeer naar den achtergrond gedrongen is, meent zij hare opdracht als geëindigd te mogen beschouwen. Tenslotte veroorlooft onze commissie zich, tot Uw College het verzoek te richten, den Raad te willen voorstellen om aan den architect H. Nieuw- iand eene gratificatie van 250.toe te kennen, als vergoeding voor diens vele moeite en kosten, besteed aan het ontwerpen der U en Uwen Raad bekende plannen, welke naar zij meent, bij allen waardeering mochten vinden. De Commissie voornoemd, S. H. Hl JLKEMA. STOOP. NANNE OTTEMA. Bijlage tot het verslag der handelingen van den AANVULLING der Noodregeling voor de Werk loosheidverzekering (bijlage no. 26 van 1914). Aan den Gemeenteraad. De Minister van Financiën wijst er in zijn brief van 14 Juli j.l., afdeeling Werkloosheidverzekering no 3132, op dat uitbreiding van het getal werkeloo- zenkassen, die op grond der zoogenaamde noodre geling bij het Werkloozenfonds zijn ingeschreven, gewenscht is. Wij brengen daartoe den Raad in her innering dat bij zijn besluit van den 22 September 1914 (bijlage 26 van 1914) met het oog op de buiten gewone tijdsomstandigheden de verordening op het gemeentelijk werkloozenfonds buiten werking is gesteld en ons college gemachtigd is in de plaats daarvan tijdelijk een ruimere regeling vast te stel len voor werkloozen-uitkeering en -bijslag uit het fonds. Die regeling gaat o.a. hier van uit dat alle al hier gevestigde vereenigingen of afdeelingen van iandelijke bonden van werklieden of bedienden, die op 1 Augustus 1914 een plaatselijke werkloozen- verzekering bezaten of bonden wier leden op dien datum recht op uitkeering hadden uit een bonds- werkloozenkas en hier een afdeeling hadden, recht hadden om bij het fonds te worden ingeschreven. Wat deze laatste betreft, was dit een uitbreiding van liet geldende voorschrift dat alleen vereenigin gen van vakgenooten die zelve, al of niet uit een af zonderlijke werkloozenkas, uitkeeringen bij gedwon gen werkloosheid aan hare leden deden, tot het fonds toeliet. Thans wenscht de Minister ook inschrijving van kassen waarvan de oprichting reeds vóór 1 Augus tus 1914 was voorgenomen en de inwerkingstelling wel was voorbereid, doch op dezen datum nog niet was geschied; en van na dien datum opgerichte af deelingen van centrale werkloozenkassen welke laatste reeds tot de noodregeling zijn toegelaten; een en ander onder bepalingen, nader door den Mi nister aangegeven. Zoo mag geen algemeene toela ting van na 1 Augustus 1914 tot stand gekomen kas sen worden voorgeschreven maar moet elk geval op zich zelf worden beoordeeld; moet ten minste zes maanden na het in werking treden der kas zijn ver- loopen; moeten de leden, behoudens uitzondering, ten minste gedurende zes maanden contributie aan de werkloozenkas hebben betaald, enz. ■aad van Leeuwarden, 1915. Bijl. no. 18. Wat de eerste der beide hier genoemde catego rieën betreft, deze zou ook onder de werking dei- verordening zijn toegelaten en in zooverre is, ver geleken bij de vorige normale regeling, er dus geen sprake van uitbreiding. Wel echter ten opzichte van de tweede categorie, die afdeelingen zonder eigen kas omvat en in zooverre dus ook met uitbreiding- van de bestaande noodregeling op 1 Augustus 1914 nog geen recht op uitkeering had uit een cen trale werkloozenkas. Overigens verwijst de Minister naar de vroegere ter zake gewisselde stukken, zoodat mag worden aangenomen, dat de tegemoetkoming van het Rijk in de kosten ook voor deze uitbreiding gelijk is aan die welke gegeven wordt onder de geldende nood regeling. Blijkens het jaarverslag van het gemeente lijk werkloozenfonds is aan bijslag uitgekeerd over 1914 2870.86, waarvan, na aftrek der bedragen die voor rekening kwamen van het Rijk en Leeuwarde- radeel, voor rekening van Leeuwarden over bleef 1383.255. Deze cijfers zijn voor de eerste helft van 1915 onderscheidenlijk 3443.27° en 1215.39. In het normale jaar 1913 werd aan bijslag 665.12 betaald. Wij hebben, overeenkomstig het advies der Com missie voor het Werkloozenfonds, de eer U voor te stellen te besluiten: onder voorbehoud dat de tegemoetkoming van het Rijk ontvangen wordt op denzelfden voet als dit ge schiedt krachtens den brief van 22 Augustus 1914 La. C, afdeeling Arbeid, van den Minister van Land bouw, Nijverheid en Handel de door den Raad bij besluit van 22 September 1914 no. 335R/182 aan Burgemeester en Wethouders verstrekte machti ging tot het aangaan van een afzonderlijke regeling inzake uitkeering bij gedwongen werkloosheid in plaats van die, neergelegd in de verordening op het Gemeentelijk Werkloozenfonds, mede uit te strek ken over de regeling beoogd in het schrijven van den Minister van Financiën van 14 Juli 1.1. afdee ling W. Y. no. 3132. Leeuwarden, 4 Augustus 1915. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden T. KOMTER, L. Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 147

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1915 | | pagina 74