Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1916.
deradeel en Gedeputeerde Staten wijzen op de mo
gelijkheid van gemeenschappelijke regelingen, zoo
als er o.a. ten opzichte van d'e electriciteit-voorzie-
ning een is getroffen. Het nut van zoodanige rege
lingen willen wij geenszins ontkennen, ook met ge
meenten, waarmede minder gemeenschap is dan
met Leeuwarderadeel. Doch zij kunnen niet vervan
gen het voordeel van één administratie voor wat
administratief één behoort te zijn. Hoe moeilijk het
overigens is tot gemeenschappelijke regelingen Ie
komen, is juist hij de eleetriciteit-voorziening wel
zeer treffend gebleken. Het gemeentebestuur van
Leeuwarderadeel heeft, met een volharding een he
tere zaak waardig, geen poging onbeproefd gelaten
om de tot stand koming van de Kabelmaatschappij
te verijdtelen.
Dat ook de bezwaren, dezerzijds aangevoerd met
betrekking tot de politie, in het schrijven van Leeu
warderadeel en van Gedeputeerde Staten als zeer
minderwaardig worden behandeld. „Leeuwarden
behoeft zich niet al te ongerust te maken", heet het
in het eerste schrijven; „dit bezwaar is al van zeer
weinig gewicht." En Burgemeester en Wethouders
van Leeuwarden krijgen op het door hen als voor
beeld genoemde geval van dronken Huizumers, die
's avonds naar huis worden geleid, van Gedeputeer
de Staten ten antwoord: „De wenschelijkheid van
den dienst door de Leeuwarder politie bewezen aan
inwoners van Huizum die zich hebben verlaat, is
naar onze meening meer dan twijfelachtig." Daar
gelaten dat het hier bedoelde geleide niet be
paald als een dienst aan de betrokken inwoners
van Huizum is te beschouwen, meenen wij dat ook
ten opzichte van dit punt het antwoord aan Leeu
warden getuigt van een niet in allen deele door
gronden der aangevoerde bezwaren. Dat ook hier
weer de bezwaren in Leeuwarderadeel niet zoozeer
worden gevoeld, is niet te verwonderen. Tegenover
de moeilijkheid van politie-toezicht in de arbeiders
wijk bij den Hollanderdijk, welke mede aanleiding
is geweest tot uitbreiding der Leeuwarder politie,
voert Leeuwarderadeel aan dat het nooit last heeft
gehad met het politie-toezicht in Lekkum en Mie-
dum, die tezamen wel TOO zielen tellen. Inderdaad
willen wij gaarne aannemen dat de moeilijkheden
die het politie-toezicht in een stad oplevert, in Lek
kum en Miedum niet zoo merkbaar zijn. De fout in
de geheele beschouwing komt ons voor deze te zijn,
dat niet gevoeld wordt dat voor het politie-toezicht
een stad één geheel is. Het is niet de vraag of de
politie overal kan komen en of een bepaalde wijk ge
vaar voor de omgeving zal opleveren, wanneer daar
niet gemakkelijk toezicht kan worden uitgeoefend.
Eén bebouwing vraagt één gecentraliseerd toezicht,
evenals de verordening gevende bevoegdheid van
den Raad zich over het geheele gebied behoort uit
te strekken, dat tot een eenheid is samengegroeid.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden zijn
er blijkbaar niet in geslaagd deze hunne zienswijze,
de ons inziens eenig juiste, aan Uwe Vergadering
duidelijk te maken, anders toch hadden Gedeputeer
de Staten in hun antwoord niet hun medewerking
aangeboden om Leeuwarden een eigen toegang tot
20K
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1916. Bijl. no. 30.
den Hollanderdijk te bezorgen. Het gaat niet om
een strook grond of een toegang. De geheele toe
stand is niet meer in overeenstemming met de ad
ministratieve grens. Dat het gemeentebestuur van
Leeuwarderadeel dit niet inziet of niet toegeeft,
verwondert ons alweer niet; dat Gedeputeerde Sta
ten ook te dezen opzichte hetzelfde standpunt inne
men, wel eenigszins.
Dat ook in hetgeen met betrekking tot het uit
breidingsplan wordt opgemerkt het standpunt van
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
niet tot zijn recht komt. Burgemeester en Wethou
ders van Leeuwarderadeel merken op dat Leeuwar
den genoeg grond ten Oosten, Westen en Noorden
van zijn bebouwde kom heeft; Gedeputeerde Staten,
dat de nog onbebouwde terreinen in Huizum niet
iii d'e eerste plaats voor het maken van een uitbrei
dingsplan geschikt zijn. Naar onze meening moet
bij het maken van een uitbreidingsplan de toekom
stige ontwikkeling der stad in haar geheel worden
beschouwd. Groote veranderingen, ook die welke
eerst over vele jaren misschien noodig zullen blij
ken, moeten worden onder het oog gezien. De uit
breiding moet geleid worden in verband' met de be
langrijkste verbindingswegen in de stad en met de
omgeving. Het plan moet een richtsnoer zijn voor
liet Gemeentebestuur bij straten-aanleg, grondaan
koop, uitvoering van verschillende openbare wer
ken, tram-verbindingeneen algemeen toekomst
beeld, dat wel niet juist zoo zal worden uitgevoerd
als het is ontworpen, maar waarvan het ontwerp,
zal het richtsnoer zijn, zich over een tamelijk verre
toekomst moet uitstrekken. Aldus, meenen wij,
wordt het uitbreidingsplan tegenwoordig overal
opgevat, en met deze opvatting is in strijd het denk
beeld dat alleen het gebied ten Oosten, Noorden en
Westen van de stad daaronder wordt betrokken,
alsook het denkbeeld van een uitbreiding „in de
eerste plaats" voor „onbebouwde terreinen" elders.
Een uitbreidingsplan mag ons inziens niet in de
eerste plaats voor bepaalde terreinen worden ge
maakt, maar voor de stadsuitbreiding in haar ge
heel, en daar valt Huizum nu reeds onder, terwijl
het evenmin mag worden beperkt tot onbebouwde
terreinen. Bq het uitbreidingsplan voor Leeuwar
den, dat wij U eerlang ter goedkeuring denken aan
te bieden, hopen wij aan te toonen dat de uitbrei
ding van Leeuwarden niet buiten Huizum om kan
gaan. Wanneer Huizum niet tot de gemeente be
hoort, kan evenwel niet worden gezorgd dat daar
met het plan rekening worde gehouden, waardoor
de stelselmatige uitbreiding, die de Woningwet wil,
aan de Zuidzijde der gemeente onmogelijk wordt
gemaakt.
Dat van d'e zijde van Leeuwarderadeel nog wordt
ontkend dat er verschil in belastingdruk m
beide gemeenten is. Dat de naburige gemeen
te kans heeft gezien de uitgaven eener plat
telandsgemeente op te voeren tot het peil van
die van Leeuwarden, zoodat thans de belas
tingdruk in beide gemeenten vrijwel gelijk is, werd
reeds in het schrijven aan Leeuwarderadeel opge
merkt. Gewezen werd op de waarschijnlijkheid dat