Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1916.
van toelichting niet juist ware, als daaruit zou
worden gelezen, dat het schrappen der laagste drie
loonklassen voor iederen werkman loonsverhoo-
ging met 1,80 per week inhield. Doordat het ge
tal verhoogingen per klasse met één is verminderd,
bedraagt de verhooging van hem die op het maxi
mum staat inderdaad niet 1,80, doch 1,20, doch
daarom zegt de toelichting ook dat de verhooging
„in 't algemeen" 1,80 beteekent, d.w.z. voor allen
die nog niet het maximum in hun klasse bereikt
hebben. Niet juist is de meening van de minder
heid van Rapporteurs dat de gemiddelde verlioo
ging tusschen die bedragen inligt en dus 1,50
bedraagt. Vooreerst wordt er hiervan uitgegaan,
dat het getal werklieden, dat het maximum hun
ner loonklasse heelt bereikt, gelijk is aan hen die
nog niet op het maximum staan, doch ook wordt
over het hoofd gezien, dat de opklimming in de
klasse thans om de 2 jaar geschiedt, zoodat het
maximum eerder bereikt is. Dit laatste is ook de
reden waarom in het voorstel de maxima niet ook
met 3 x 60 ets., doch met 2 x 60 ets. worden ver
hoogd. Als de minderheid dezen factor veronacht
zaamt, heeft hare berekening der percentsgewijze
verhooging wellicht alleen beteekenis voor dit
oogenblik, doch zy veronachtzaamt de gunstiger
regeling der kortere perioden van opklimming.
Trouwens aan de in percenten uitgedrukte verge
lijking die gemaakt wordt tusschen de loonsver-
hooging en de prijsstijging en aan berekeningen
van noodzakelijk levensonderhoud kan slechts een
zeer betrekkelijke waarde worden toegekend. Wat
zegt b.v. een vergelijking met de prijsstijging der
voedingsartikelen in een gesticht als Meerenberg!
Terecht is naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders ook in de afdeelingen gewraakt het
beroep op de loonen die thans somtijds in het parti-
culiere bedrijf worden betaald. Daarmede is in
deze tijden bezwaarlijk een gelijkstelling mogelijk.
En als de minderheid van Rapporteurs wijst op
de uurloonen van timmerlieden, opperlieden en
metselaars, dan moge niet worden vergeten,
dat dit zjjn abnormale loonen van het oogen
blik, die alleen genoten worden voor zoover
er werk is. Vastheid van positie, geregeld in
een reglement, en pensioenrechten staan voor de ge
meentewerklieden hiertegenover. Zeker, de ge
meente moet een goede werkgeefster zijn, maar de
vraag is toch of zij in dezen tijd van abnormalen
bloei van sommige bedrijven en dus van abnormaal
liooge loonen verstandig zou doen deze in hun
vlucht te volgen. Het antwoord is boven bij de Al-
meene Beschouwingen reeds gegeven. Een ver
booging van het minimumloon van 10,20 (of
9,bij de inwerkingtreding van liet Werklieden
reglement) tot 12,en van het maximum van
j 16,80 15,40) tot 18,en daarenboven 5 c/o
loonbyslag, komt Burgemeester en Wethouders
dus alleszins verdedigbaar voor. Tusschen deze be
dragen zal na het raadsbesluit een nieuwe indee
ling in loonklassen plaats hebben. Als gevraagd
wordt of een dergelijke indeeling wel op goede
denkbeelden berust, dan zouden Burgemeester en
Wethouders daartegenover de wedervraag kunnen
stellen welk nadeel zij oplevert. Ook bij de recht
streeks betrokkenen zelf is daarvan nimmer ge
bleken.
Toestemming om ander werk te verrichten
wordt aan de werklieden alleen gegeven voor zoo
ver, op gezag van den betrokken Directeur, de
dienst er niet onder lijdt. Onder deze restrictie is
het bezwaar tegen dergelyke werkzaamheden
waarlijk niet groot. Of van dit verlof loondruk het
gevolg is, schijnt meer een vraag van theorie dan
van de praktijk.
(laarders der bruggelden. Aan het in de afdee
lingen opgemerkte tegenover hetgeen werd aange
voerd voor de verhooging van het loon van den
gaarder der tweede Kauaalbrug hebben Burge
meester en Wethouders niets toe te voegen. Het
verschil met het salaris van den gaarder der eerste
brug is naar hun oordeel volkomen gemotiveerd,
omdat een brug waar veel passage van publiek is,
zeer zware eischen aan den brugwachter stelt.
Als de Potmargebrug een vaste brug zal zijn
geworden, zal de toelage aan den gaarder der Wir-
dumerpoortsbrug voor het draaien van eerstge
noemde brug moeten vervallen.
Dat er verschil is tusschen de loonen der gaar
ders en der hulpgaarders vindt zijn reden in het
feit, dat genen zwaarder dienst hebben dan dezen.
Veemarkt. Een belooning voor den veemarkt
meester, die slechts een klein gedeelte van de week
dienst doet, van 7UU,— tot 8ÜU,— schijnt niet
onvoldoende.
Naar aanleiding van het bovenstaande:
A. brengen Burgemeester en Wethouders, on
verminderd de door hen overgenomen voorstellen
van Rapporteurs, in hun voorstel van 25 October
1916 (bijl. no. 39) de volgende wijzigingen aan:
1°. in ontwerp I wordt in art. I onder a van het
le lid van art. 1 gelezen „6 adjunct-commiezen 2e
klasse" in plaats van 5 adjunct-commiezen 2e
klasse
2°. in ontwerp 11 wordt in art. I in het eerste
lid van art. 7 gelezen: voor den gemeentelijken in
specteur voor het woningtoezicht ten minste
2000,en ten hoogste 2400,in plaats van
onderscheidenlijk 2000,en 2600,
B. stellen zij den Raad voor te bepalen dat, bij
aldien hunne voorstellen betreffende de loonsher-
ziening worden aanvaard, voorloopig tot 1 April
1917 aan kostwinners in vollen gemeentedienst
op den voet der raadsbesluiten van 12 Octo
ber 1915, no. 374H/182, 11 Januari 1916, no. IR/7,
en 28 Maart 1916, no. 144R/64, een loonbijslag zal
worden gegeven van 5 met dien verstande dat
de loongrens beneden welke die bijslag wordt toe
gekend, wordt bepaald op 1300,per jaar, dat
niemand op wien liet onderhavige besluit toepas
selijk is, aan loon bijslag minder ontvangt dan
hij aan loon bijslag ontving krachtens de even
aangehaalde raadsbesluiten, en dat die ambte
326
agen
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1916. Bijl. no. 48.
naren die niet in de thans aanhangige loonsher-
ziening zyn betrokken, tot 1 April 1917 blijven
in het genot van den loonbijslag op den thans
bes taanden voet;
C. brengen zij, onder gelijk voorbehoud als
onder B, de navolgende wijziging in punt 4 van
hun voorstel van 25 October 1916:
de Raad besluite ingevolge het raadsbesluit van
26 September 1916, no. 405R/211, te bepalen dat,
in aanvulling van den bij dat besluit geregelden
loonbijslag, van 27 September 1916 af een bedrag
zal worden uitgekeerd gelijk aan het verschil tus
schen de thans geldende bezoldiging met dien toe
slag en de met 5 bijslag vermeerderde bezoldi
ging, die genoten zou zijn als de wijzigingen vol
gens de voorstellen van 25 October 1916, gelijk zij
nader zijn gewijzigd, reeds op dien datum van
kracht waren geweest, met dien verstande dat de
kostwinners in vollen gemeentedienst met een
jaarwedde van 1U00,tot beneden 1300,van
27 September 19.16 af voorloopig tot 1 April 1917
een loonbijslag van 5 ontvangen onder de
overigens voor den loonbijslag geldende bepa
lingen.
Leeuwarden, 27 December 1916.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
J. PATJJN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
327