Bijlage no. 8.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1916.
sloot, met liet eindcijfer 98.300. Beschikbaar
komt dan 28909 M2. bouwgrond.
Hoe moet deze bouwgrond worden geëxploiteerd!
O.i. moet worden onderscheiden tussehen de terrei
nen, die men voor den bouw van arbeiderswoningen
wil bestemmen en die welke voor burgerwoningen
kunnen worden aangewezen. Voor deze laatste aan
wijzing kan de grond langs de eerste klasse straten
B C I) (de straat waarlangs de tram zal loopen en
Q C (de middenstraat) in aanmerking komen. Den
overigen grond wenschen wij, zoo de besprekingen
over dat punt tot een bevredigend einde worden ge
bracht, in exploitatie over te dragen aan de „Wo-
ningvereeniging Leeuwarden", aan wie krachtens
besluit Uwer Vergadering reeds bij vroegere ge
legenheid de exploitatie van de woningen aan het
Mariahof en enkele andere kleinere woningen is
opgedragen. Een regeling voor deze aangelegen
heid, waarbij ook de grondprijs, die kan worden ge
vraagd, een rol zal spelen, zal nog nader moeten
worden overwogen en te zijner tijd aan Uwe goed
keuring onderworpen. Den grond voor de burger
woningen kan de gemeente zelve rechtstreeks in de
uitgifte brengen. Aangezien bouw op erfpaehts-
grond hier in het algemeen geen bezwaren onder
vindt, kan voor het geheele complex deze vorm van
uitgifte, naar de voorwaarden destijds voor den
grond aan den Hoekstersingel en aan Oldegalileen
vastgesteld, worden overwogen.
Intusschen is dit alles een zaak van nadere orde.
Hoofdzaak is dat thans zoo spoedig mogelijk met
den straataanleg volgens het overgelegde plan kan
worden begonnen en de noodige eredieten daarvoor
aan ons college worden gegeven. Gedurende den
aanleg kan dan de verdere uitwerking van den aan
bouw tot stand komen, zoodat bij voltooiing der stra
ten ook reeds met den bouw der huizen kan zijn aan
gevangen.
W ij stellen l derhalve thans voor te besluiten:
in afwachting van de nadere voorstellen van Bur
gemeester en Wethouders, betreffende de regeling
der uitgaaf op de begrooting en aangaande de ex
ploitatie van den op na te noemen terreinen te ver
krijgen bouwgrond, aan Burgemeester en Wethou
ders voor straataanleg, overeenkomstig de teeke
ning behoorende bij den brief van den Directeur der
Gemeentewerken van 9 Januari 1916 no. 21/.10—63,
op de perceelen kadastraal bekend sectie G nos.
8309, 2271, 7731, 7730, 2279 en 2278, zulks met inbe
grip van demping van een deel der Cambuurster-
opvaart en van de sloot in de ontworpen straat R
F, van aanleg der straatgedeelten Ca en D E, en
amotie der perceelen Noordvliet nos. 22622664,
26662668 en 4759, alle in sectie 0, een crediet te
verleenen van J 98.300, wordende Burgemeester en
ethouders gemachtigd tot het aanbrengen, waar
noodig, van door de omstandigheden geboden klei
nere wijzigingen in het plan, met behoud nochtans
van zijn algemeene trekken.
Leeuwarden, 19 Januari 1916.
Burgemeester en Wethouders ran Leeuwarden
J. PATIJN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
122
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1916. Bijlno. 8.
WIJZIGING van de jaarwedden verordening voor
het onderwijzend personeel (gemeenteblad
1914, nos. 17 en 28).
Aan den Gemeenteraad.
Tengevolge van vertrek en overlijden zijn aan ge
meenteschool 110. 12 open gekomen de betrekkingen
van onderwijzer met hoofdakte en akte teekenen,
die tevens in de hoogste drie leerjaren met oplei
ding voor het einddiploma les gaf in kennis der na
tuur, en van onderwijzer met hoofdakte en akte
Fransch.
Oproepingen voor onderwijzer met hoofdakte en
akte teekenen en voor onderwijzer met hoofdakte
en als aanbeveling de akte voor land- of tuinbouw
kunde hebben geen bevredigende uitkomst gegeven.
Dit is voor het hoofd der school aanleiding ge
weest een rapport uit te brengen, waarin hij de
moeilijkheden uiteenzet, welke zich bij de tegen
woordige bezetting van het personeel aan zijne
school, in verband met de voorziening in de ont
stane vacatures, voordoen om het onderwijs op be
hoorlijken voet in te richten zonder den geregelden
gang daarvan te veel te schaden. Aan school 12 zijn
thans vijf afdeelingen (2 vijfde en 3 zesde klassen),
waarin Fransch wordt onderwezen, terwijl daar
voor slechts 2 vaste leerkrachten eu een tijdelijke,
die daarvoor uit een der lagere klassen is genomen,
beschikbaar zijn. Daardoor moeten zij voor dat vak
telkens naar eene andere dan hun eigen afdeeling
gaan, terwijl dan een andere onderwijzer in hun
afdeeling de gewone vakken onderwijst. Dit maakt
dat het vakonderwijs, hoe ongewenseht het ook zij.
in de 5e en 6e klasse tot de 1012-jarige leerlingen
wordt uitgebreid. Deze toestand wordt nog beden
kelijker, wanneer voor de lagere klassen onderwij
zers zouden worden aangesteld, die in de m. u. 1. o.-
klassen de vakken teekenen en kennis der natuur
hebben te onderwijzen.
Verder wijst liet hoofd op het schadelijke om aan
de school een onderwijzer, wien de lessen in liet tee
kenen worden opgedragen, te verbinden, die niet
tevens dat vak zou hebben te onderwijzen aan de
leerlingen der Rijksnormaallessen en van den cur
sus tot opleiding van onderwijzers, welke ook beide
in het gebouw van school 12 zijn ondergebracht. Hij
meent dat de toestand, zooals die bestond onder den
vorigen titularis (E. van der Laan), die ook aan
alle drie inrichtingen verbonden was, dient gehand
haafd te blijven. In verband met de eisehen voor
het z.g.n. m.u.l.o.-diploma A bepleit hij voorts de be
noeming van een teekenonderwijzer met een mid
delbare akte.
De boven weergegeven bezwaren zijn naar het
oordeel van liet hoofd der school het best te onder
vangen door:
a. aanstelling van een onderwijzer met hoofd
akte en akte land- of tuinbouwkunde, voor de hoog
ste drie leerjaren met opleiding voor het einddiplo
ma;
h. aanstelling van den aan de Rijksnormaalles
sen verbonden onderwijzer in het teekenen als on
derwijzer alleen voor dat vak van het 5e leerjaar af;
c. in plaats van den reeds gevraagden onderwij
zer met hoofdakte en akte teekenen, aanstelling van
een ouderwijzer met hoofdakte en akte Fransch.
In plaats van het onder h vermelde meent hij als
andere oplossing, ofschoon door hem verre achter
gesteld bij de eerste, te kunnen raden de aanstelling
van den teekenonderwijzer der Rijksnormaallessen
alleen voor de genoemde hoogste drie klassen en van
een onderwijzer, die als vakonderwijzer voor teeke
nen in het 5e, 6e en 7e leerjaar zal hebben op te
treden.
De commissie van toezicht op het lager onderwijs,
die de geschetste moeilijkheden erkent, kan evenwei
met de door liet hoofd der school aangegeven mid
delen tot verbetering niet geheel medegaan.
De aanstelling van een onderwijzer met hoofdakte
mi akte Fransch wordt ook door haar noodig geacht.
Niet daarentegen de voorziening van liet teeken-
onderwijs in den door het hoofd aangegeven zin, al
wenscht ook zij een vakonderwijzer. Want met liet
hoofd komt het haar ondoelmatig voor, dat een klas
se-onderwijzer bovendien in andere klassen les in
liet teekenen zou hebben te geven. Dan zou immers
hetzelfde euvel, wat voor Fransch afgekeurd wordt,
voor teekenen weer in de praktijk gevoeld worden.
De commissie is echter van gevoelen, dat met een
vakonderwijzer, die dan een middelbare akte moet
hebben, alleen voor de m. u. 1. o.-klassen kan worden
volstaan. Het teekenonderwijs in de lagere klassen
kan baars inziens zeer wel aan den klasse-onderwij
zer worden opgedragen.
Met betrekking tot het onderwijs in kennis der
natuur kan de commissie het advies van het hoofd
der school onderschrijven. Daarvoor dient dan een
onderwijzer te worden aangesteld voor de lagere
klassen, die in de m. u. 1. o.-klassen dat vak onder
wijst. In het bezit van de lagere akte land-of tuin
bouwkunde meent zij voldoende waarborgen te heb
ben voor het geven van goed onderwijs. De ervaring
met den vorigen functionaris opgedaan geeft baai-
tot dat oordeel het recht.
Voor het geven van onderwijs in dat vak in de
m. u. 1. o.-klassen door een onderwijzer, die voor die
klassen niet is aangesteld, wordt evenwel geen af
zonderlijke toelage verleend. Dit acht de commissie
minder goed. Daarom wil zij den onderwijzer voor
dat vak, die allereerst klasse-onderwijzer voor de
lagere klassen is en dus niet als m. u. 1. o.-ou-
derwjjzer beloond kan worden, boven de gewone
wedde voor het lesgeven in kennis der natuur
aan de nu u. 1. o.-klassen een toelage van 150.
of 300.- 's jaars toekennen, al naar gelang hij de
lagere of de middelbare akte heeft. Verder wenscht
zij liet mogelijk te maken, dat ook den m. u. 1. o.-on-
derwijzer, die in de hoogste drie leerjaren met op
leiding voor het einddiploma in kennis der natuur
les geeft, gelijke toelage zal worden uitgekeerd.
Wordt voorts een teekenonderwijzer, als door de
commissie aanbevolen, benoemd, dan behoort ook
diens belooning anders te worden geregeld. Op den
123