Bijlage no. 23. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. Plan 2 blad 1, ingezonden bij zijn brief van 16 Maart 1917, no. 269/10, en met ƒ1500.voor den aanleg eener speelplaats bij school no. 11 volgens het plan, of nagenoeg volgens het plan van denzelfde vol gens de teekening, ingezonden bij zijn brief van 3 Maart 1917, no. 225/31 II. tot uitgifte in erfpacht tot 1990 van den bouwgrond der blokken I, II, III, VIII, C, D, E en F, gelijk zij op de sub I in de eerste plaats genoem de teekening zijn aangegeven, volgens een canon van 4V2 pCt. van de ingeschreven cijfers, aandui dende de waarde per vierkanten meter, en op de voorwaarden als vermeld in het hierbij overgelegde exemplaar van de bepalingen betreffende de uitgif te in erfpacht van bouwterreinen gelegen aan de oostzijde van Oldegalileën, zooals die met inkt zijn gewijzigd; III. vast te stellen als rooilijnen voor de bebou wing aan de straten van het sub I bedoelde straten plan de op de daar in de eerste, plaats genoemde teekening getrokken zware roode lijnen IV. met ingang van 1 Juni 1918 te verhuren aan E. Jongstra, bloemist alhier, voor den tjjd van 10 jaren naar een huursom van 15 cents per vierkanten meter van het terrein, kadastraal bekend sectie G no. 9063 als weiland en tuin, groot 1.04.10 H.A., het gedeelte op de teekening behoorende bij het huurcontract van 15 November 1913 geel gekleurd, met uitzondering van een halven meter breede strook aan den vijver en met bevoegdheid aan Burgemeester en Wethouders om zoodra dit noodig is uit de huur te nemen een strook van 1,50 a 1,80 Meter breedte langs de noordgrens van het verhuurde, teneinde deze als toegangspad aan te leggen naar het overige gedeelte van het perceel no. 9063; V. Burgemeester en Wethouders te machtigen het grasgewas van dit laatste gedeelte na 1 Juni 1918 in het openbaar te verpachten. Q Mei Leeuwarden, r- 1917. 8 Juni Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. PATIJN, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 196 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. Bijl. no. 23 STICHTING van een Openbaar Slachthuis (bijlage 110. 6). Litt. A. Voorstel van Burgemeester en Wethouders. Aan den Gemeenteraad. Den 13den Februari van dit jaar is door U be sloten de perceelen, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G nos. 3676 en 4775 en gemeen te Huizum sectie A no. 825 aan te wijzen voor de stichting van een openbaar slachthuis (bijlage no. 6). In de toelichting tot het voorstel deelden wij me de dat het ontwerp zelf daarmede ook reeds reke ning had gehouden en bereids bij ons in studie was. Het resultaat daarvan bieden wij U hierbij aan. Vooraf moge gaan een kort overzicht van den loop, welken de geschiedenis dezer zaak in de laat ste jaren genomen heeft, dat wij voor het tijdvak voorafgaande aan het jaar 1903, jaar waarin voor het eerst uitgewerkte slachthuisplannen den Raad bereikten, ontleenen aan het voorstel van het toen malig college van dagelijksch bestuur van Augustus 1903 (bijlage no. 16 van dat jaar). Reeds in 1878 kwam de vereeniging ter bevorde ring van volksgezondheid met een verzoek om ver beterde vleeschkeuring en oprichting van een abat toir. Ten opzichte van dit laatste strekte het advies van liet college, om liet uit te noodigeu te zijner tjjd een plan voor te bereiden tot oprichting van een abattoir binnen deze gemeente. Dit werd den 24 April 1879 met 12 tegen 4 stemmen aangenomen. In September 1881 werd door Burgemeester en Wet houders aan de opdracht voldaan, in zoover in ne gatieven zin dat zij den Raad de oprichting van een slachthuis ontrieden. Dit voorstel werd den 10 No vember 1881 met 14 tegen 4 stemmen aangenomen Een adres van A. L. Festen c.s. te Heeswijk, hou dende aanvraag om concessie tot oprichting van een publiek slachthuis, kwam eenige maanden daarna bij den Raad ter tafel. Het besluit was afwijzend, doch een Raadscommissie werd ingesteld om de ver gadering te dienen van consideratie en advies om trent de uitvoerbaarheid en wenschelijkheid om van gemeentewege een abattoir op te richten en het slachten daar ter plaatse verplicht te stellen. Door omstandigheden is door de commissie echter nim mer een rapport uitgebracht. In een nieuw stadium kwam evenwel de zaak door een tweede adres van de vereeniging ter bevordering van volksgezond heid, dat 4 November 1899 bij den Raad ter tafel kwam en in handen van Burgemeester en Wethou ders om prae-advies werd gesteld. Dit leidde tot het evengenoemde voorstel van Augustus 1903 (bijlage no. 16) dat echter na uitvoerige schriftelijke voorbe reiding (bijlagen nos. 26, 31 en 34 van 1903, 2 en 5 van 1904) en na een breede gedachtenwisseling den 8 Maart 1904 met 14 tegen 9 stemmen werd verwor pen. De belangstelling bleef in den Raad echter sluimeren. Bij de behandeling der begrooting voor 1908 werd in de vergadering van 30 October 1907 met 10 tegen 8 stemmen een motie aangenomen, waarbij de Raad, besluitende tot de oprichting van een gemeentelijk abattoir, Burgemeester en Wethou ders uitnoodigde de hiertoe benoodigde voorstellen bij hem in te dienen. Met de uitvoering dezer opdracht is geruime tijd gemoeid geweest, wat vooreerst veroorzaakt werd door de groote moeilijkheid om een geschikt terrein te vinden. Aanvankelijk heeft men gedacht dat de in 19C8 aangekochte villa „Baensein" met bijbehoo- rende landerijen aan den Marsumerstraatweg daar voor een geëigende plaats zou opleveren. Na advies van de Commissie voor de Openbare Werken, waar in gewezen werd op de ongunstige ligging ten op zichte van de stad, de veemarkt en den spoorweg, werd dit plan echter door den Raad bjj zijn besluit van 28 Februari 1911 (Handelingen blz. 35), terzijde gesteld. Ditzelfde geschiedde door ons college met het oog op de kosten met een door den Directeur der Gemeentewerken in Maart 1912, op onze opdracht, ingezonden project, waarbij het slachthuis was ont worpen op het aan de gemeente toebehoorende land achter den verschwatervijver aan den Westersin gel, dat door de commissie als liet eenige geschikte was aanbevolen. Het had bovendien het nadeel van niet onmiddellijk bij de veemarkt noch aan groot scheeps vaarwater te liggen, terwijl ook geen recht- streeksche verbinding met het spoorwegnet moge lijk was. Het volgend jaar bracht in deze moeilijkheden uitweg door den aankoop voor de gemeente van drie aaneengelegen perceelen weiland, van den Sneeker Trekweg strekkende tot het spoorweg-em placement. Het vereenigt alle bovengenoemde voor deden in zich, en bovendien nog een vierde waarop tot. dusver niet zoozeer de aandacht was gevallen, maar waarvan het gemis toch tot niet geheel weg te cijferen bezwaren zou hebben kunnen leiden. Wij bedoelen de doorsnijding van dit complex landerijen door de gemeentegrens zoodanig, dat het mogelijk is het slachthuis op te richten op een terrein dat in Leeuwarden en Leeuwarderadeel beide gelegen is. Alleen in dat geval is, op grond van art. 4, 3o, dor Hinderwet, een slachtverbod, zonder welk een slachthuis geen zin heeft, voor Huizum en om streken mogelijk. Bestond dit wel hier, doch niet ginds, dan werden op de grens der gemeente allerlei ongewenselite toestanden mogelijk, die het slacht huis zelf voor Leeuwarden voor een groot deel illusoir zouden maken. Het doet ons dan ook genoe gen te kunnen mededeelen, dat het gemeentebestuur van Leeuwarderadeel zich bereid verklaard heeft om mede te werken tot het in het leven roepen van een verordening om te voorkomen dat de slagers, die belang zien in het verwerken van minderwaar dig vleesch, zich in de Schrans zullen vestigen. Intusschen waren reeds drie erkende deskundi gen, de heeren W. Stok en P. M. A. Huurman, ar- 7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1917 | | pagina 102