Bijlage no. 32.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917.
BESTAANDE REDACT1E
Art. 1.
Aan de school van middelbaar onderwijs voor
meisjes zijn verbonden:
a. enz.
e. een leerares voor de gymnastiek;
f. een leerares voor den zang.
Art. 2.
De jaarwedden bedragen:
voor enz.
voor de leerares sub e 50.en voor die sub
100.voor ieder gedurende dien geheelen cursus
feitelijk gegeven lesuur per week; voor gedeelten
van den cursus naar gelang van den duur daarvan.
De jaarwedde van de leerares sub e kan worden
verhoogd, indien zij 3, G, 9 en. 12 jaren werkzaam is
geweest, telkens met 2.50 per wekelijkscli lesuur
per jaar.
der docenten aan de school van middelbaar onder
wijs voor meisjes te wijzigen in dien zin, dat de
vijfde zinsnede van het eerste lid van artikel 2
wordt gelezen als volgt:
„voor de leerares sub e f 850.
terwijl aan dat lid de volgende nieuwe (zesde)
zinsnede wordt toegevoegd:
„voor de leerares sub f 100.voor ieder gedu
rende den geheelen cursus feitelijk gegeven lesuur
„per week; voor gedeelten, van den cursus naar ge-
„lang van den duur (.aarvan-.";
B. te bepalen dat deze wijziging 1 October 1917
in werking treedt.
Leeuwarden, den 19
De Raad voornoemd
25G
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. Bijl. no. 32.
WIJZIGING DER BOUWVERORDENING.
Aan den Gemeenteraad.
Wederom is de wenschelijkheid van eenige wijzi
gingen in de Bouwverordening gebleken, waartoe hier
onder een ontwerp wordt aangeboden. Het heeft
hoofdzakelijk betrekking op vier punten en wel
1. bouw aan onvoldoend breede straten en op voor
straataanleg bestemden grond
2. vereenvoudiging van de formaliteiten ten aan
zien van door de verordening geeischte demping van
slooten, voor zoover deze aan de gemeente toebe-
hooren
3. hoogte van vertrekken
4. betonijzerconstructiën.
Ad 1. Door de zeer ruime definitie van het begrip
„openbare straat" in artikel 1, eene omschrijving die
anderzijds niet kan worden gemist, kan een bouw
vergunning niet geweigerd worden, zoo het gebouw
gesticht zal worden b.v. aan een smal landelijk paadje,
waarvan de openbaarheid echter vaststaat. Dit schijnt
een minder gewenschte consequentie, die onze Com
missie zoude willen ontgaan door in het le lid van
artikel 2 tusschen openbare en straten in te voegen
de woorden „naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders behoorlijk aangelegde".
Na het le lid worde voorts een nieuw lid opgeno
men van dezen inhoud„Indien de bouw zich uit
strekt over grond waarvan redelijkerwijze kan worden
vermoed, dat hij in de naaste toekomst voor straat-
aanleg moet dienen, kunnen Burgemeester en Wet
houders ter zake van den bouw nadere eischen stellen".
Dit voorschrift beoogt tegen te gaan het oprichten
van gebouwen in strijd met toekomstige stratenplan
nen. Zelfs bij het bestaan van een uitbreidingsplan,
kan een dergelijke bepaling haar nut hebben, omdat
straten van bijkomstig belang daarop niet steeds zullen
voorkomen.
Ad 2. Ten einde noodeloozen omslag bij de be
handeling van aanvragen om vergunning tot het oprich
ten van een gebouw aan een sloot, waarop de ge
meente rechthebbende is, te vermijden, wenscht de
Commissie aan het voorlaatste lid van artikel 2 de
volgende zinsnede toe te voegen
„Is de gemeente de rechthebbende, dan treedt voor
de gezegelde verklaring het raadsbesluit, waarbij het
recht tot demping is gegeven, in de plaats". Deze
toevoeging zal wel geen nadere toelichting vereischen.
Eindelijk komt het meermalen voor, dat de recht
hebbende, bedoeld in de le zin van littera a van het
,3e lid van artikel 3 de gemeente is. Het zou nu
omslachtig zijn als de aanvrager voor straataanleg
eerst een raadsbesluit moest uitlokken, waarbij de
vergunning tot demping der sloot is verkregen, om
met de op zegel gestelde verklaring daarvan vervol
gens de aanvrage voor den straataanleg in te dienen.
Het schijnt voldoende om in het gestelde geval bij
dit laatste verzoek ook dat tot demping te doen. Op
beide kan de Raad dan in één besluit beslissen, ter
wijl als de demping wordt geweigerd en ook de ont
heffing van het 6e lid van artikel 5 niet wordt ver
leend, de straataanleg niet kan worden toegestaan.
Ad 3. Artikel 15 der Bouwverordening bepaalt de
hoogte van woonvertrekken, gemeten tusschen vloei
en onderkant plafond, of bij het ontbreken van pla
fond, tusschen vloer en onderkant zolder, op ten minste
3 M.de hoogte van de zolderverdieping, voor zoo
ver dienende voor slaapplaats, op ten minste 2y2 M.
Deze hoogte van 3 M. is vergelijkenderwijze hoog te
noemen verordeningen van andere stedelijke gemeen
ten gaan veelal zoo ver niet, doch deze meten tus
schen vloer en onderkant plafond of balklaag. In dit
laatste geval komt de dikte der balken dus in minde
ring van het verschil tusschen ginds en hier, zoodat
dit ten slotte, althans voor kamers met balkzolderin-
gen, op een klein veld neerkomt. De gemeentelijke
inspecteur voor het woningtoezicht geeft er echter
toch de voorkeur aan de elders gebruikelijke redactie
te volgen en tevens om voor slaapvertrekken op de
verdieping bij den voor kleinere woningen gebrui-
kelijken kubus-bouw de voor die vertrekken aange
wezen plaats een minimum-hoogte van 2.60 M.
voor te schrijven. Uit de boven gegeven aanhaling
uit artikel 15 der verordening blijkt toch, dat een voor
schrift voor dergelijke vertrekken hier feitelijk ont
breekt, daar ze noch onder woonvertrekken, noch
onder slaapplaatsen op de zolderverdieping te rang
schikken zijn.
De Gezondheidscommissie kan in het algemeen met
deze wijzigingen mede gaan, doch geeft in overwe
ging een denkbeeld dat de Inspecteur overneemt
om, al naar mate de kamer een plafond of een balken-
zoldering heeft, de hoogte op 2.85 of 2.80 M. (respec
tievelijk 2.65 en 2.60 M.) te bepalen. Dit hangt samen
met het feit dat bij een door balken gedragen zolde
ring de ruimte tusschen de balken aan den inhoud
van het vertrek ten goede komt, zoodat daar de
hoogte gemeten tot onderkant balklaag lager mag
zijn dan bij een vertrek met een plafond. Deze onder
scheiding komt onze Commissie juist voor.
Een voorschrift over de afmetingen van kleinere
vertrekken als keukentjes en slaapkamertjes gelijk
vloers, dat de Gezondheidscommissie verder nog aan
beveelt in de verordening op te nemen, wordt voors
hands niet overgenomen. Onze Commissie meent ten
deze naar het rapport van den Inspecteur te mogen
verwijzen.
Ad 4. De toepassing van betonijzerconstructies
bij het bouwen neemt in deze gemeente voortdurend
grootere afmetingen aan. De in de artikelen 3437,
67 en 74 aan te brengen wijzigingen zijn door den
directeur der gemeentewerken en den gemeentelijken
inspecteur voor het woningtoezicht gezamenlijk, in
257