Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917.
Art. 7.
Voor de berekening van het inkomen worden in
aanmerking genomen:
1. alle inkomsten en voordeelen en alle genot
voortspruitende uit onroerende goederen, hypothe
caire vorderingen, effecten, obligatiën, andere
schuldvorderingen, aandeelen van coöperatieve
vereenigingen, bezoldigingen, tractementen, sala
rissen, toelagen, pensioenen, wachtgelden, lijf- en
andere renten, jaarlijksche uitkeeringen uit wedu-
wen fondsen, wegens levensverzekering en derge-
lijke overeenkomsten of uit welken anderen hoofde
ook, alsmede uitkeeringen door meerderjarigen ge
noten van bloed- of aanverwanten
2. emolumenten van ambten en betrekkingen,
belooningen voor tijdelijke diensten, de zuivere
winsten en voordeelen uit beroepen, bedrijven en
neringen, de inkomsten uit tantièmes, alsmede
werkloonen en daghuren en alle verdere wisselval
lige inkomsten.
De inkomsten enz. onder 1 worden berekend naar
hun jaarlijksch bedrag, die onder 2 naar het gemid
delde over de drie laatst voorafgaande jaren, of,
zoo deze maatstaf wegens korteren duur van liet
genot der inkomsten niet kan worden toegepast, in
dien het genot langer dan 1 jaar geduurd heeft,
naar het gemiddelde van den duur van het genot,
of indien het genot korter dan een jaar geduurd
heeft, naar het vermoedelijk bedrag der inkomsten.
Van deze berekening wordt alleen afgeweken,
indien uiterlyk vóór den len April van het dienst
jaar, of bij tusschentydschen aanvang van de be-
lastingpliohtigheid binnen drie maanden na dien
aanvang, bekend is, dat bijzondere omstandighe
den vermeerdering of vermindering van inkomsten
tengevolge zullen hebben.
Art. 8.
Voordeelen, die niet in geld worden genoten, als
vrije woning, vrije kost en dergelijke, worden voor
het berekenen van; het inkomen op hunne gelds
waarde geschat.
Winsten of verliezen, ontstaan enkel uit beleg
ging van kapitalen in fondsen of goederen, anders
dan in de uitoefening van beroep of bedrijf, komen
voor de berekening van het inkomen niet in aan
merking.
Art. 9.
Van het totaal bedrag van het overeenkomstig
de artikelen 6, 7 en 8 berekend inkomen kunnen
worden afgetrokken:
Art. 7.
Voor de berekening van het inkomen worden in
aanmerking genomen
1. alle inkomsten en voordeelen en alle genot
voortspruitende uit onroerende goederen, hypothe
caire vorderingen, effecten, obligatiën, andere
schuldvorderingen, aandeelen van coöperatieve
vereenigingen en belooningen voor tijdelijke dien
sten;
2. bezoldigingen, tractementen, salarissen, toe
lagen, pensioenen, wachtgelden, lijf- en andere ren
ten, jaarlijksche uitkeeringen uit weduwenfondsen,
wegens levensverzekering en dergelijke overeen
komsten of uit welken anderen hoofde ook, alsmede
uitkeeringen door meerderjarigen genoten van
bloed- of aanverwanten met wie zij niet samen
wonen
3. emolumenten van ambten en betrekkingen,
de zuivere winsten en voordeelen uit beroepen, be
drijven en neringen, de inkomsten uit tantièmes,
alsmede werkloonen en daghuren en alle verdere
wisselvallige inkomsten.
De inkomsten enz. onder .1 worden gesteld op
het bedrag van de opbrengst over het laatstver-
loopem kalenderjaar of boekjaar, of, zoo het genot
minder dan 1 jaar geduurd heeft, naar het vermoe
delijk bedrag der inkomsten; die onder 2 op hun
jaarlijksch bedrag bij den aanvang van het belas
tingjaar, of by lateren aanvang van belastingplich
tigheid op het tijdstip van dien aanvang; die on
der 3 op liet gemiddelde over de drie laatst voor
afgaande jaren, of, zoo deze maatstaf wegens kor
teren duur van het genot der inkomsten niet kan
worden toegepast, indien het genot langer dan 1
jaar geduurd heeft, naar het gemiddelde van den
duur van het genot, of, indien het genot korter dan
1 jaar geduurd heeft, naar het vermoedelijk bedrag
der inkomsten.
an deze berekening wordt alleen afgeweken,
indien uiterlijk vóór den len April van het dienst
jaar, of by tusschentydschen aanvang van de be
lastingplichtigheid binnen drie maanden na dien
aanvang, bekend is, dat bijzondere omstandighe
den vermeerdering of vermindering van inkomsten
tengevolge zullen hebben.
Art. 8.
A oordeelen, die niet in geld worden genoten, als
vrije woning, vrye kost en dergelijke, voor zoover
zij geacht kunnen worden deel uit te maken van
loon of bezoldiging, worden voor het berekenen van
het inkomen op hunne geldswaarde geschat.
Winsten of verliezen, ontstaan enkel uit beleg
ging van kapitalen in fondsen of goederen, anders
dan in de uitoefening van beroep of bedrijf, komen
voor de berekening van het inkomen niet in aan
merking.
Art. 9.
A an liet totaal bedrag van het overeenkomstig
de artikelen 6, 7 en 8 berekend inkomen kunnen
worden afgetrokken:
298
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. Dljl. TIO,
de verschuldigde renten van kapitalen;
de grondbelasting, daaronder de opcenten begre
pen, de polder-, watersehaps- en dergelijke lasten
op de onroerende goederen rustende, de kosten der
waterleiding van verhuurde eigendommen, zoo die
ten laste van den belastingplichtige komen, bene
vens de kosten van onderhoud en brandassurantie
van gebouwde eigendommen, tot ten hoogste 15
van de bruto-opbrengst;
dat gedeelte van de personeele belasting en op
centen, dat wordt geheven van perceelen of per-
oeelsgedeelten, uitsluitend dienende tot de uitoefe
ning van het beroep, met uitzondering van kan
toren, die bij de wet op de personeele belasting niet
zijn vrijgesteld;
de bureaukosten en andere noodzakelijke uitga
ven verbonden aan de betrekking, voor zoover die
bestreden moeten worden uit en begrepen zijn in
de bezoldigingen, tractementen en salarissen;
de verplichte bijdragen ter bekoming van eigen
pensioen en weduwen- en weezenpensioen;
de premiën voor levensverzekering, voor pen
sioen, of voor lijfrenten, tot een bedrag van ten
hoogste 8 van het totaal zuiver inkomen van
den belastingplichtige, doch met inbegrip van de
verplichte bijdragen niet meer dan 200.
de krachtens wet, testamentaire bepaling of bij
vonnis verschuldigde lijfrenten en periodieke uit
keeringen, onafhankelijk van den wil van den be
lastingplichtige;
de periodieke uitkeeringen of giften aan uitwo
nende meerderjarige bloedverwanten of aangehuw-
den in de rechte lijn en de uitgaven ten behoeve
van de echtgenoote of kinderen, ten laste van den
belastingplichtige zijnde, die wegens krankzinnig
heid of tengevolge eener chronische ziekte buiten
liet gezin van den belastingplichtige verpleegd wor
den, doch gezamenlijk ten hoogste tot 500.of
voor inkomens van meer dan 2000.tot ten hoog
ste een vierde van het totaal zuiver inkomen van
den belastingplichtige.
(Nieuw).
Art. 10 (ongewijzigd).
de verschuldigde renten van kapitalen;
de grondbelasting, daaronder de opcenten begre
pen, de polder-, watersehaps- en dergelijke lasten
op de onroerende goederen rustende, de kosten der
waterleiding van verhuurde eigendommen, zoo die
ten laste van den belastingplichtige komen, bene
vens de kosten van onderhoud en brandassurantie
van gebouwde eigendommen, tot ten hoogste 15
van de bruto-opbrengst,
Met afwijking van het vorenstaande wordt de
aftrek voor onderhoud en brandassurantie van
boerderijen in eigen gebruik, of die gelijktijdig ver
huurd zijn met landerijen, bepaald op: 50.in
dien de grootte van het land meer is dan 5, doch
minder dan 10 H.A.
100 voor 10, doch minder dan 20 HA.
150 20, 30
200 30, 40
250 41), 50
300 50 H.A. of meer;
de bureaukosten en andere noodzakelijke uitga
ven verbonden aan de betrekking, voor zoover die
bestreden moeten worden uit en begrepen zijn in
de bezoldigingen, tractementen en salarissen;
de verplichte bijdragen ter bekoming van eigen
pensioen en weduwen- en weezenpensioen;
de premiën voor levensverzekering, voor pen
sioen, of voor lijfrenten, tot een bedrag van ten
hoogste 8 c/c van het totaal zuiver inkomen van
den belastingplichtige, doch met inbegrip van de
verplichte bijdragen niet meer dan 200.
de krachtens wet, testamentaire bepaling of bij
vonnis verschuldigde lyfrenten en periodieke uit
keeringen, onafhankelijk van den wil van den be
lastingplichtige;
de periodieke uitkeeringen of giften aan niet met
den belastingplichtige samenwonende meerderjari
ge bloedverwanten of aangeliuwden in de rechte
lijn en de uitgaven ten behoeve van de echtgenoote
of kinderen, ten laste van den belastingplichtige
zijnde, die wegens krankzinnigheid of tengevolge
eener chronische ziekte buiten het gezin van den
belastingplichtige verpleegd worden, doch tot ten
hoogste 2000.voor eiken begiftigde.
Art. 10.
Het belastingjaar loopt van den Isten Januari
tot den 31sten December.
Art. 11.
De rangschikking in eene der bij artikel 4 vast
gestelde klassen geschiedt met inachtneming van
het laatste lid van artikel 7 naar den toestand op
1 Januari van het betrekkelyk dienstjaar ten aan
zien van hen, die op dat tijdstip belastingplichtig
zijn, en ten aanzien der overige belastingplichtigen
naar den toestand op liet tijdstip, waarop zij be
lastingplichtig zyn geworden.
299