Bijlage no. 8. 127 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. Hifi. ïiO. 8. ONDERWIJZERSJAARWEDDEN. Aan den Gemeenteraad. Bij raadsbesluit van 24 October 1916 werden twee adressen in onze handen om praeadvies gesteldeen d.d. 21 te voren van de afdeeling Leeuwarden van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap en een van 10 October van den voorzitter en den secretaris van de afdeeling Leeuwarden van den Bond van Neder- landsche Onderwijzers, beide pleitende voor verhooging van de salarissen van het personeel bij het lager onderwijs. Den lOen November d.a.v. zijn deze ver zoeken gevolgd door een adres van alle twaalf school hoofden, waarbij in overweging gegeven wordt de inkomsten van het onderwijzend personeel te brengen minstens op het peil waarop deze in 1914 stonden. Dit adres werd bij de stukken gevoegd. Ten aanzien van dit onderwerp moet rekening worden gehouden met twee raadsbesluiten eerstens dat van 18 Februari 1912, krachtens hetwelk, te beginnen met 1913, regelmatig om de vijf jaar de jaarwedderegeling der onderwijzers tot een onderwerp van bespreking zal worden gemaakt; vervolgens dat van 11 Juli 1.1. waarbij op grond van eerstgemeld besluit een adres van de plaatselijke afdeeling van den Bond van gelijke strekking als het onderhavige voor kennisgeving is aangenomen. Rechtvaardigen beide besluiten op dit oogenblik thans toch de herziening ter hand te nemen? O.i. ja. Het eerste besluit is alleen genomen voor normale tijden. Wanneer tengevolge van oorlogsomstandigheden de middelen voor het noodzakelijk levensonderhoud in prijs stijgen, dan kan een tusschentijdsche her ziening gemotiveerd, ja geboden zijn. En nu mogen de voorstellen der zoogenaamde Bevredigingscommissie zich aansluiten bij de onderwijzerssalarissen zooals ze hier geregeld zijn, of deze op hooger peil brengen, in de wet zijn ze nog niet overgegaan, zoodat een vorwijzing daarnaar niet kan afdoen, indien overigens wordt aangenomen dat de geldende regeling thans onvoldoende is. In zooverre moeten wij dus terug komen op het standpunt, waarop wij ons plaatsten in de vergadering van 11 Juli 1.1. sinds welken tijd de omstandigheden zich trouwens ook wederom aanmerkelijk hebben gewijzigd naar aanleiding van het toen ter tafel liggende adres. Tegenover de thans aan de orde zijnde verzoeken staat o.i. de Raad vrij en is niet gebonden aan de besluiten van Februari 1912 en Juli 1916. Als dit is vooropgesteld, ligt de conclusie voor de hand, n.l. deze, dat de nu geldende onderwijzers salarissen onder de heerschende tijdsomstandigheden in het algemeen geen voldoende belooning zijn voor de bewezen diensten. Ook de Commissie van Toezicht komt tot deze slotsom en zendt een voorstel tot wijziging van de verordening in, dat wij nagenoeg en behoudens eenige aanvullingen geheel kunnen onderschrijven en hierbij overleggen. Zij wenscht deze gerekend met 1 Januari 1.1. in werking te laten treden. Op dit punt moeten wij met de schoolcommissie verschillen. Gelijk wij nog in de toelichting tot ons voorstel van 25 October 1916 (bijlage no. 39) betreffende de algemeene loonsherziening mededeelden, is het onderwijzend personeel aan de verschillende inrichtingen buiten die herziening gelaten. Bij de gemeentebegrooting is op een verhooging als thans in overweging is, en die volgens de becijfering der commissie op circa f 33000.wordt geraamd, behalve de verhoogde belooning voor vakonderwijzers en tijdelijk personeel, gelijk wordt voorgesteld, dan ook niet gerekend. Het is dus uiterst bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk, een dergelijke aanzienlijke uitgaaf te vinden. Nu komt echter het Rijk den onderwijzers met duurtetoeslagen tegemoet, die belangrijk grooter zijn dan die der gemeente, zoodat de nadoelen van een te lage bezoldiging althans gedeeltelijk worden weggenomen. Voorstellen zijn bij de Staten-Generaal aanhangig om dien bijslag uit te breiden. Al deze omstandigheden bijeengenomen rechtvaar digen voldoende de invoering pas met 1918 van de nieuwe salarisverordening, waarvan wij U het ontwerp hierbij aanbieden. Doch deze zal dan« ook behooren mee te brengen dat den onderwijzers gewaarborgd wordt een duurtebijslag niet hooger dan de gemeente aan hare ambtenaren, geeft. De wijzigingen, in de bestaande regeling gebracht, waarvoor wij ter toelichting verwijzen naar het schrijven der schoolcommissie, komen op het volgende neer. Art. 1. Opklimming van de salarissen der school hoofden, die zich thans bewegen tusschen 1450. en 1750.nieuw 1425.tot 1900.om de 2 in plaats van om de 4 jaar; het verschil tusschen de bezoldiging van de hoofden der eerste klasse scholen valt weg. Art. 3. Gelijkstelling van de jaarwedden der manne lijke en vrouwelijke onderwijzers. Deze loopen, met een gunstiger opklimming dan thans, voortaan van 700.tot 1400.(thans 625.tot/1100. Bij het bezit der hoofdakte is de bezoldiging 200. hooger. De klasseonderwijzers in de hoogste drie leerjaren der vierde klasse scholen met opleiding voor het einddiploma hebben 200.meer dan voren genoemde bedragen. Art. 5. Onder de lagere akten, welker bezit met een toelage wordt beloond, worden opgenomen t (fraaie handwerken) en u (de beginselen der handels kennis), onder de middelbare akten gymnastiek. Art. 6. Het geven van onderwijs in de gymnastiek buiten de schooluren wordt hooger bezoldigd. Nieuw is de belooning voor het onverplicht bezit der middel bare akte in dit vak.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1917 | | pagina 64