130 131 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. van acht en meer, doch minder dan twaalf 1000. van twaalf en meer, doch minder dan zestien„1125. van zestien en meer jaren1275. II. aan de scholen der vierde klasse, voor zoover zij zijn aangesteld als klasse-onderwijzers voor de hoogste drie leerjaren, met opleiding voor het eind diploma bij een diensttijd van minder dan vier jaren van vier en meer, doch minder dan acht van acht en meer, doch minder dan twaalf van twaaf en meer, doch minder dan zestien van zestien en meer, doch minder dan twintig van twintig en meer jaren 1000.- 1075.- 1150.— 1250.— 1375.- 1525.— Art. 5. Boven de jaarwedden en, hetzij het genot van vrije woning of de vergoeding daarvoor, hetzij de tegemoet koming in de huishuur, in de vorige artikelen bepaald, wordt eene jaarlijksche toelage toegekend I. aan het hoofd en de onderwijzers van bijstand aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen dei- vierde klasse betreft, onder II bepaalde) 1. a. van 50.voor het bezit van een der vol gende acten die voor de vakken bedoeld onder L n. p. q. r. r bis of s van art. 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs een der diploma's A of B voor handenarbeid, afgegeven door de vereeniging van handenarbeid een diploma voor zang, afgegeven dooi de Nederlaudsche Toonkunstenaars vereeniging of door andere, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen vereenigingenof een diploma voor lager handelsonderwijs, afgegeven door de nationale ver eeniging voor handelsonderwijs. Aanteekening op de acte wordt met een acte gelijk gesteld. Zij, die aan het bezit der hoofdacte de bevoegdheid ontleenen tot het geven van onderwijs in het vak, genoemd onder p. van bedoeld artikel 2, worden geacht de acte voor dat vak te bezitten b. van 100.voor het bezit van een der vol gende acten voor middelbaar onderwijs: een der acten voor wiskunde Ki of Kv, die voor natuurkunde, delfstof-, aard-, plant en dierkunde, een der acten voor landbouwkunde A of B, die voor tuinbouwkunde B, Nederlandsche taal- en letterkunde, geschiedenis, aardrijkskunde, een der acten A of B voor de Fransche, de Engelsche, de Hoogduitsche taal- en letterkunde, die voor boekhouden en die voor handteekenen, ge noemd onder Mi van het Koninklijk Besluit van 4 April 1885 (St.bl. no. 112) of onder M a van het Koninklijk Besluit van 19 Juli 1910 (St.bl. no. 239), een en ander mits niet krachtens die acte les wordt gegeven. Bij toepassing enz. III. In art. 5, le lid, sub I la wordt in plaats van „of s" gelezen „s, t of u wordt in dat lid sub I 16 achter „boekhouden" een komma geplaatst en vervalt het daaropvolgende woord „en", terwijl achter de eerste zinsnede van I 16 na de woorden: „(St.bl. no. 239)" de komma vervalt en daar aan wordt toegevoegd „en die voor de gymnastiek", Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. üijl, YIO. S. Art. 6. Voor zoover het onderwijs in de gymnastiek niet gedurende de schooluren wordt gegeven, of de onder wijzer niet is in het bezit eener vaste jaarwedde als gymnastiekonderwijzer dezer gemeente, wordt voor het geven van dat onderwijs, hetzij krachtens vaste, hetzij krachtens tijdelijke aanstelling, jaarlijks toegekend: I. aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen der vierde klasse betreft onder II bepaalde) voor elk lesuur per week 30. II. aan de scholen der vierde klasse, voor zoover de onderwijzers zijn aangesteld voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het einddiploma, voor elk lesuur per week 45.—. Art. 8. De jaarwedden van de vakonderwijzeressen in de handwerken bedragen per wekelijksch lesuur I. aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen der vierde klasse betreft, onder II bepaalde) 17.50 II. aan de scholen der vierde klasse, voor zoover de onderwijzeressen zijn aangesteld voor de hoogste drie leerjaren met opleidingvoorheteiuddiploma f 22.50 Het bedrag in het vorig lid onder I genoemd wordt telkens na twee jaar diensttijd met f 2.50 tot een maximum van f 25.dat onder II genoemd telkens na vijf jaar diensttijd met f 2.50 tot een maximum van 30.verhoogd. Het bepaalde in art. 7 is ten deze van toepassing. Voor de berekening van den diensttijd wordt ge volgd de regeling van het derde lid van artikel 26 der wet tot regeling van het lager onderwijs. Art. 7. De verhoogingen van jaarwedden ingevolge de artikelen 1 of 3 en de toekenning der toelagen inge volge artikel 5 geschieden door Burgemeester en Wethouders. Dit college is bevoegd, mits met inachtneming van de minima bij art. 26 der wet tot regeling van het lager onderwijs bepaald en behoudens beroep van den betrokkene op den Raad, eene verhooging niet toe te kennen, hetzij ambtshalve, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, hetzij op voorstel van genoemde Commissie. IV. In art. 6 wordt aan het slot van I in plaats van 30.gelezen 40. in II aan het slot in plaats van 45.ge lezen 50. terwijl aan dat artikel als laatste lid wordt toege voegd „Boven de in dit artikel bepaalde belooning wordt voor het bezit van de akte middelbaar onder wijs in de gymnastiek een jaarlijksche toelage van f 100.toegekend, tenzij dat bezit vereischt is voor het geven door den betrokken onderwijzer van onder wijs in dat vak aan een andere onderwijsinrichting dezer gemeente". V. Art. 8 wordt genummerd 7 en gelezen als volgt De jaarwedden van de vakonderwijzeressen in de handwerken bedragen per wekelijksch lesuur I. aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen der vierde klasse betreft, onder II bepaalde) 25. II. aan de scholen der vierde klasse, voor zoover de onderwijzeressen zijn aangesteld voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het einddiploma 30. Het bedrag in het vorig lid onder I genoemd wordt telkens na twee jaar diensttijd met 2.50 tot een maximum van 35.dat onder II genoemd telkens na twee jaar diensttijd met 2.50 tot een maximum van 40.verhoogd. Voor de berekening van den diensttijd wordt ge volgd de regeling van het derde lid van artikel 26 der wet tot regeling van het lager onderwijs. Boven de jaarwedden, bedoeld onder I van het eerste lid, wordt voor het bezit van de akte, genoemd onder onder t van artikel 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs, een jaarlijksche toelage van 50.— toegekend, tenzij dat bezit vereischt is voor het geven door de betrokken onderwijzeres van onderwijs inde fraaie handwerken voor meisjes aan eene onderwijs inrichting in deze gemeente. VI. Art. 9 wordt genummerd 8. VII. Art. 7 wordt genummerd 9 en gelezen als volgt: De verhoogiDgen van jaarwedden en de toekenning der toelagen ingevolge de artikelen 5, 6, 7 en 8 ge schieden door Burgemeester en Wethouders. Dit college is bevoegd, mits met inachtneming van de minima bij art. 26 der wet tot regeling van het lager onderwijs bepaald en behoudens beroep van den betrokkene op den Raad, eene verhooging niet toe te kennen, hetzij ambtshalve, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, hetzij op voorstel van genoemde Commissie. In beide gevallen hoort deze den betrokkene en, waar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1917 | | pagina 66