Niet zonder aar zeling en met de stellige verzeke
ring, dat zij zich van geen gebrek aan eerbied voor
de besluiten van den Raad bewust zijn, richten on-
dergeteekenden zich tot hunne medeleden, met de
vraag of het niet gewenscht zou zijn terug te komen
op het nog niet lang geleden genomen besluit in
zake de uitbreiding der bestaande begraafplaats,
in ieder geval de uitvoering eenigen tijd op te schor
ten, ten einde nog een onderzoek in te stellen naar
een meer geschikte plaats voor het stichten van
eene nieuwe algemeene begraafplaats.
Zooals bekend is, werd den 28 Maart j.l. het voor
stel van Burgemeester en Wethouders d.d. 25 Fe
bruari 193b, No. 17, naar aanleiding van en in ver
volg op het oorspronkelijke voorstel d.d. 5 Decem
ber 1914, No. 37 tot het aanleggen van eene nieuwe
algemeene begraafplaats, bedoelende de bestaande
begraafplaats uit te breiden met het daarachter ge
legen stuk land aan de „Oude Meer", aangenomen
met 15 tegen 9 stemmen. Een voldoende meerder
heid alzoo, en op dezen grond zou een verzoek tot
intrekking of schorsing niet te verdedigen zijn.
Maar leest men de debatten, dan blijkt daaruit, dat
het meerendeel van hen, die voor dit voorstel heb
ben gestemd, dit met zeer weinig ingenomenheid
hebben gedaan en alleen met het voorstel zijn mee
gegaan, omdat men meende van twee kwaden het
rninrt slechte te moeten kiezen.
Want feitelijk werden in den grond der zaak twee
voorstellen van de zijde van B. en W. naar voren
gebracht; het door den Raad aangenomen voorstel
tot uitbreiding van de bestaande begraafplaats, en
het plan van de minderheid van dit college, n.l.
den aanleg van een nieuwe begraafplaats op het z.g.
„Hinneland", dat volgens deze minderheid verre
de voorkeur verdiende boven het door de meerder
heid ingediende voorstel tot uitbreiding.
Het is onze bedoeling niet in herhaling te treden
van de motieven voor dit laatste aangevoerd. Ze
zijn op voldoende wijze door de minderheid in het
voorstel van 26 Februari No. 17 aangegeven. Alleen
zij hier aangestipt, dat blijkens de debatten van
den Raad, die hoewel kort, toch aan duidelijkheid
niets te wenschen overlieten, men ook voor dit plan
weinig voelde, en ofschoon men vrij algemeen naar
het aanleggen van eene geheel nieuwe begraaf
plaats overhelde, daarvoor dan echter een ander
terrein wenschte te zien aangewezen, wanneer dit
althans op niet te verren afstand van de grens der
bebouwde Gemeente te vinden zou zijn.
Maar zou er dan een zoodanig terrein niet te vin
den zijn, wanneer men de grens, waarbinnen de
begraafplaats moet liggen, niet al te eng trekt?
Ziedaar een vraag, die dooi' ons werd besproken
en ons niet losliet van het oogenblik dat het besluit
gevallen was, zich meer aan ons opdrong en tot
daden aanspoorde, toen het bleek, dat het stuk land
i;
aan de „Oude Meer" slechts tot zoodanigen prijs
zou zijn te verkrijgen, dat tot onteigening moet
worden overgegaan.
Hiermede zou geruime tijd gemoeid zijn en van
eene spoedige uitvoering van het plan zou geen
sprake kunnen zijn.
Zou er dan werkelijk niet iets beters zijn te vin
den?
In de vergadering van 28 Maart j.l. werd ge
noemd de aan de Gemeente behoorende plaats „de
Magere Weide". Bij beschouwing van de ligging de
zer landen, op eene situatiekaart, ons door den Di
recteur der Gemeentwerken welwillend verstrekt,
bleek het ons, dat deze gronden zich er uitstekend
toe zouden leenen, zoowel wat betreft den afstand
van de bebouwde kom, als ten opzichte van de reeds
bestaande en toekomstige uitbreidingsplannen van
de Gemeente.
Konden we tot zoover op eigen oordeel afgaan,
moeilijker was zulks met het beoordeelen van de
technische bezwaren aan het plan verbonden, en
daarom besloten we ons te wenden tot den heer
Stapensea, den architect die belast is met het ont
werpen van het uitbreidingsplan der Gemeente.
Het hierbij gevoegde schema van eene nieuwe al
gemeene begraafplaats voor Leeuwarden is van
zyne hand, evenals de beschrijving en de kosten
berekening, die U hierachter zult vinden afgedrukt.
Toelichting hiervan is onzes inziens niet noodig.
Alleen wenschen wij Uwe aandacht te vestigen öp
eene geheel andere wijze van aanleg dan de be
staande, meer ingericht naar de eischen, die tegen
woordig aan eene begraafplaats worden gesteld.
Het terrein voor dezen aanleg hebben we ons
eventueel gedacht als volgt:
a. op het terrein aan den Stienserstraatweg
D 1150, groot H.A. 3.23.00, en het daarnaast liggend
stuk land behoorende aan het St. Anthony Gasthuis,
groot naar schatting ca. 21/2 H.A., dat zou moeten
worden aangekocht;
b. op de perceelen D 119, groot H.A. 2.13 en
L) 120, groot H.A. 2.97.00, met zoo noodig een strook
van het perceel D 121.
Het terrein onder a is gemakkelijk te bereiken door
den toegangsweg van den Stienserstraatweg, doch
beeft het bezwaar van aan een drukken verkeers
weg te liggen, terwijl ook een gedeelte van het ter
rein nog moet worden aangekocht. Met de weten
schap dat men bij het Bestuur van het St. Anthony-
Gasthuis steeds op welwillende medewerking mag
rekenen, wanneer het zaken van algemeen belang
geldt, verwachten wij, dat de overname van dit
stuk grond bij hem niet op onoverkomelijke bezwa
ren zal stuiten.
Bij het terrein onder b kan men met het aanleg
gen der begraafplaats geheel op eigen grond blij
ven, doch daartegenover zal men den toegangsweg,
liet Schapedijkje, moeten verbroeden en daarvoor
de strook grond van de naastlegers moeten zien te
verkrijgen. De spooroverweg zal geen bezwaar be
hoeven te zijn.
Zooals we reeds vermeldden is een en ander zeer
schematisch opgezet. Wij hebben liet onnoodig ge
oordeeld naar nog meer terreinen te zoeken, omdat
dez" beide er als voor aangewezen zijn en de keus
slechts op appreciatie van liet een of het ander
kan berusten.
Resumeerende meenen wij dan ook te hebben
aangetoond, dat het zeer wel mogelijk zal zijn een
terrein te vinden voor den aanleg van een nieuwe
algemeene begraafplaats, meer geschikt en beter
in te richten naar de eischen, die aan eene alge
meene begraafplaats moeten worden gesteld, dan
liet aangenomen plan tot uitbreiding van de be
staande met het land daarachter, grenzende aan
de „Oude Meer".
Op grond van het vorenstaande, hebben wij de
eer den Raad uit te noodigen, Burgemeester en
Wethouders te verzoeken de uitvoering van het be
sluit d.d. 28 Maart 1916 No. 129 R/59 op te schor
ten en te onderzoeken of het thans ingediende
schematische plan voor uitvoering vatbaar is.
Leeuwarden, December 1916.
Opmerkingen en Globale Raming van Kos
ten betrefende een nieuwe Begraafplaats
voor de Gemeente Leeuwarden, in de na
bijheid van „De Magere Weide" aan den
Stienserweg te Leeuwarden.
Ligging. Bij het plan en begrooting is rekening-
gehouden met de mij daarvoor aangewezen percee
len. welke terreinen wat de hoogte betreft daarvoor
beide zeer geschikt zijn. Het eerste heeft het voor
doe1 dat het iets hooger ligt, het tweede dat liet
geheel eigendom der Gemeente is, maar het nadeel
dat de weg daarheen vanaf den Stienserstraatweg
moet worden verbreed. Wanneer een losplaats op
het einde van „De Oude Meer" uitvoerbaar is, kon
ook liet zandtransport niet ongunstig geacht wor
den. Het uitdiepen van genoemde vaart zal daarbij
wel noodig zijn. Bij overweging van de keuze dezer
plaats, dient in 't oog gehouden, in hoeverre perceel
D 412 (woonhuis) en de huizinge van „De Magere
Weide" bezwaar kunnen opleveren, wat den afstand
ten opzichte van de begraafplaats aangaat.
Indeeling. De hoofdindeeling bestaat uit vier
blokken, waarvan een blok voor afd. 1 en 2, een
voor afd. 3, en twee voor afd. 4. waarbij tevens ge
rekend de huurgraven. Verder nog een enkele rij
graven langs de buitenkanten en vier smalle blok
ken in het midden.
De nadere indeeling geeft het plan aan, waarbij
is aangenomen, dat bij de dubbele rijen graven deze
niet met de einden tegen elkaar komen, maar daar-
tusschen ongeveer 1.00 M. ruimte blijft, welke ge
legenheid biedt voor het planten van heesters en
struiken; dit zal den welstand zeer bevorderen.
Volgens bovenbedoelde indeeling is plaats voor
het volgende aantal graven:
1700 graven le en 2de (totaal).
1700 3de.
3400 4de en huurgraven.
Om deze getallen nauwkeurig te bepalen, is het
noodig over de juiste afmetingen van de terreinen
te beschikken, en een nauwkeurig uitgewerkt plan.
Bij den ingang is een pleintje gedacht, ten deele
ingesloten door de noodige gebouwen. Het komt
mij voor, dat op deze wijze een gewenschte afschei
ding met den openbaren weg wordt verkregen. De
rijtuigen kunnen zich dan op dit pleintje opstellen.
Het spreekt vanzelf dat ook de opstelling van deze
gebouwen zeer schematisch is aangegeven.
Het crematorium zou in dit plan eventueel moe
ten komen aan het einde van de laan.
Raming.
p.m. 90000 Ms. zand voor ophooging
a ƒ1.90 171000.—.
p.m. 30000 M3. kleigrond verwerken
a ƒ0.8024000.—.
Nieuwe reed naar „De Magere Weide" 5000.
Gebouwen enz. 30000.
Beplanting 5000.
Diversen7000.
Totaal 242000.—.
Zegge twee honderd twee-en-veertig duizend gulden.
Sneek, December 1916.
Leeuwarden, 21 Februari 1917.
De burgemeester, voorzitter van onze commissie,
bracht ons mondeling het verzoek van Uw college
over tot mededeeling van ons oordeel in verband
met de toekomstige stadsuitbreiding over het in de
1
raadsvergadering van 28 December 1916 besproken
denkbeeld om in plaats van de bestaande algemeene
begraafplaats uit te breiden met een ten noorden
daarvan gelegen terrein, waartoe in de vergadering
van 28 Maart 1916 is besloten, een nieuwe alge
meene begraafplaats aan te leggen aan of nabij den
Stienserweg op het terrein van de plaats „de Ma
gere Weide".
Aan dit verzoek voldoende hebben wij de eer de
volgende beschouwingen aan Uw oordeel te onder
werpen.
De ligging van Leeuwarden ten opzichte van
bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917.
Litt. B.
Voorstel der
heeren Koopmam en
Fransen.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1917. Bijl. no.
J. KOOPMANS.
W. FRANSEN Jzn.
Leden van den Raad.
G. STAPENSEA, Architect.
Litt. C.
Advies der Commissie
voor bet uitbreidingsplan.
Aan
heeren Burgemeester en
Wethouders van Leeuicarden.