Bijlage no. 12.
I
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gei
AANVRAGE tot verhooging van het subsidie
voor het Stedelijk Muziekkorps.
Litt. A.
Voorstel ran
Burgemeester en Wethouders.
Ann den Llemeeuteruad.
Het subsidie aan het Stedelijk Muziekkorps is,
nadat het sinds jaren óOüü bedroeg, bij raadsbe
sluit van 12 December 1911 op ƒ0600 en na benoe
ming van den tegenwoordige 11 kapelmeester in 1915
op ƒ5200 gebracht. Bij adres, ingekomen bij Uwe
Vergadering den '9 October 1916 en vervolgens in
onze handen om prae-advies gesteld, verzoekt het
„Comité voor de oprichting van een Symphonie-
orkest te Leeuwarden", hieronder onder litt. C af
gedrukt, dit subsidie op 15510 te brengen, alzoo
een verhooging met ƒ1031x), teneinde liet korps te
vervormen tot een met twee afdeelingen, eene voor
harmonie en eene voor symphonie. Uit het ver
hoogde subsidie, gevoegd bij de opbrengst van te
geven concerten en medewerking bij concerten e.d.,
samen op ƒ2300 begroot, denkt het comité de kos
ten, in de eerste plaats die van den directeur, den
tegen woord igen directeur van het stedelijk korps, en
der 43 orkestleden (30 voor beide afdeelingen, 10
alleen voor de symphonie-afdeeling) te kunnen be
strijden. Aldus kan een vast orkest worden ver
kregen, waarvan het bestaande korps de kern uit
maakt, en dat zal kunnen strekken tot verhooging
en verbetering van het peil van het muzikale leven
alhier, waaraan de belangstelling, die de door
het comité met het versterkte stedelijk muziek
korps bij wijze van proef gegeven zes svinphonie-
concerten hebben ondervonden, heeft dit aange
toond hier zulk een behoefte bestaat.
Met het adres is adhaesie betuigd door het be
stuur der vereeniging „Kunst aan Allen", alhier.
Het hoofdbestuur van de Algemeene Nederland-
sche Toonkunstenaarsvereeniging spreekt in een
adres aan Uwe Vergadering uit, dat het comité
door de te lage raming van de salarissen der mu
sici het gevraagde subsidie te laag heeft geraamd,
zoodat, als de Raad een zooveel hoogere uitgaaf
niet gerechtvaardigd acht, gepleit wordt voor een
hooger subsidie aan het bestaande korps, ten einde
verdienstelijke musici daarin hooger te bezoldigen,
waardoor het korps aan hoogere eischen zal kun
nen voldoen, terwijl eindelijk de Leeuwardensche
Toonkunstenaarsvereeniging den wensch te kennen
geeft, dat aan het hoogere subsidie de voorwaarde
zal worden verbonden, dat de arbeidsvoorwaarden
der orkestleden in overleg met haar of met de Al
gemeene Nederlandsehe Toonkunstenaarsvereeni
ging, waarbij zij is aangesloten, zullen worden ge
regeld.
Wij hebben niet nagelaten over al deze stukken
van Leeuwarden, 1917. Bijl, no. 12.
liet oordeel te vragen van de raadscommissie voor
het stedelijk muziekkorps. Haar advies van 13 De
cember 1916 (zie hierna onder litt. B) staat op
het standpunt, dat de aanvrage moet worden toe
gewezen, zoowel om verbetering van de positie van
de leden van het muziekkorps als om het hoogere
doel waarop het comité het oog gericht houdt:
de verhooging van het muzikale leven in onze stad.
Dat dit laatste mogelijk is, zooals gebleken is bij
tii' bovenbedoelde gegeven zes concerten, maakt zij
aannemelijk door overlegging van twee brieven van
den heer Wouter Hutschenruyter, toenmaals direc
teur van het Utreehtsch Stedelijk Orkest, die daar
bij zijn oordeel over die concerten uitspreekt. Wat
de salariëering der orkestleden betreft, de commis
sie heeft begrepen, dat, als de opbrengsten mede-
vallen, en dit is niet onmogelijk bij een meer in
tensieve exploitatie, de bezoldigingen, gelijk zij
ontworpen zijn, meer zijn te beschouwen als een ge
garandeerd minimum, dat voor verhooging vatbaar
is. In dien zin is ook overleg gepleegd met de Toon
kunstenaarsvereeniging, die, blijkens een door de
commissie overgelegd schrijven, zich hiermede be
vredigd toont.
De meening van den heer Hutschenruyter schijnt
de commissie ons toe wat al te gunstig voor te stel
len. Hij erkent de goede hoedanigheden van het
orkest, zooals het voor de zes concerten was samen
gesteld, maar wijst o.a. nadrukkelijk op de wen-
sclielijkheid, dat men uitsluitend beroepsmusici zal
moeten zien te engageeren en dan tegen een vol
doende salariëering niet zal mogen opzien, nadat
een schifting tusschen de goeden en de minder goe
den zal zijn gemaakt.
In de brieven van den heer Hutschenruyter von
den wij daarom aanleiding hem nog eens meer be
paald ten aanzien van dat laatste punt om advies te
viagen en uit zijn antwoord blijkt, dat een jaarwed
de van 600, de hoogste die door het comité op de
begrooting wordt uitgetrokken (de andere zijn ƒ525,
ƒ415 en gemiddeld ƒ300), inderdaad onvoldoende
ti noemen is. Dit bedrag is veeleer als'gewaarborgd
minimum aan te merken met uitzicht op ruime tan
tièmes, in den zin van het schrijven der raads
commissie dus, doch wij doen opmerken, dat op die
tantièmes in de begrooting van het comité in het
geheel niet gerekend is. De heer Hutschenruyter
raadt dan ook aan, aangezien de musici vóór het
afsluiten van het contract ten aanzien hunner
dienstvoorwaarden wel eenige zekerheid zullen wil-
lem erlangen, reeds dadelijk te trachten met ver-
eenigiugen hier en elders overeenkomsten af te slui
ten voor het geven van concerten, het medewerken
aan zanguitvoeringen e.d. In het stadium, waarin
de zaak zich thans nog bevindt, is in die richting
echter nog geheel niet gewerkt, zoodat, ook al gaf
de gemeente liet verlangde subsidie, eenige stellig
heid omtrent de vorming van een eenigszins vol
doend bezet orkest allerminst zou zijn verkregen.
Deze conclusie sluit zich geheel aan bij die van den
heer Kor Kuiler, directeur van het Groningsche
Symphonie-orkest, wiens gevoelen wij mede over
het ingediende adres hebben gevraagd. Deze stelt