Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Ook hier wordt dus bij de voorgestelde verhooging aan den eisch van artikel 254 der Gemeentewet vol daan. De schepen, die dit vaarwater passeeren, hebben gemiddeld geen grooteren inhoud dan van 40 a 50 ton. Het schijnt dus niet noodzakelijk hier bij de heffing een onderscheid per tonnenmaat te maken. Wel meenen wij, dat niet, zooals op dit oogenblik, een onderscheid in heffing moet blijven bestaan, doch dat voor alle vier bruggen over het Vliet het zelfde bruggeld geheven moet worden. Ook het nachttarief zal moeten stijgen. Het plan, om dit te laten ingaan om 9 inplaats van om 10 uur, hebben wij op een desbetreffend verzoek van de Kamer van Koophandel laten varen; het tarief zelf is mede in overleg met dit lichaam vastgesteld met behoud van den aanvang van den nacht om 10 uur 's avonds wordt ook aan de wenschen van den Bond van Friesche Stoom- en Motorvaartbelangen voldaan. In het ontwerp is vervallen het verschil in brug geld bij de Harlingervaartsbrug voor trekschepen, die in geregelde beurt varen en de overige schepen, welk verschil dateert van 1901 en het gevolg geweest is van het verlagen dezer brug ten behoeve van de tram, waardoor de trekschepen, die vroeger onder de brug door konden, de brug moesten laten afdraaien. Dit argument voor een lagere heffing is zeker na zeventien jaren wel vervallen. Bij deze gelegenheid moet tevens de verordening tot heffing en op de invordering van bruggeld voor het afdraaien van de Potmargebrug ingetrokken worden, nu deze brug door eene vaste vervangen is. Nu een wijziging der tarieven, zoowel van de ver pachte bruggen als van die, waarbij de inning der bruggelden door gaarders geschiedt, tegelijkertijd aan de orde is, is de regeling ter vereenvoudiging in één ontwerp ondergebracht. De overigens geringe wijziging der artikelen, die niet de vaststelling der bedragen betreffen, is van deze samenvoeging een gevolg en behoeft dus geen nadere toelichting. De wijze van vaststelling van den inhoud van een schip sluit zich in hoofdzaak aan bij de bepalingen hieromtrent in de verordening tot heffing van haven geld (Gemeenteblad 1907, no. 25). Op grond van het voorafgaande hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten I. vast te stellen eene verordening tot heffing en op de invordering van eene belasting onder den naam van bruggeld voor het afdraaien of ophalen van de Harlingervaartsbrug, de Wirdumerpoortsbrug, de Prins Hendrikbrug, de Vrouwenpoortsbrug, de Noorder- brug, de Verversbrug, de bruggen over het Nieuwe Kanaal, de Oosterbrug, de Vlietsterbrug, de Booms- brug, de Blauwe Brug, de Witte Brug en de Poppe- brug volgens bijgaand ontwerp II. in te trekken de verordening tot heffing en op de invordering van bruggeld voor het afdraaien van de Potmargebrug (Gemeenteblad 1906, no. 18). Leeuwarden, 19 "a'rt 1919. o Mei Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; overwegende, dat herziening der heffing van de bruggelden gewenscht is gezien de artikelen 238, 240 en 254 der Gemeente wet, alsmede het voorstel van Burgemeester en Wet houders besluit vast te stellen de navolgende A. VERORDENING tot heffing van eene be lasting onder den naam van bruggeld voor het afdraaien of ophalen van de Harlingervaartsbrug, de Wirdumerpoorts brug, de Prins Hendrikbrug. de Vrouwen poortsbrug, de Noorderbrug, de Ververs- brug, de bruggen over het Nieuwe Kanaal, de Oosterbrug, de Vlietsterbrug, de Booms- brug, de Blauwe Brug, de Witte Brug en de Poppebrug. Artikel 1. Ten behoeve van de gemeente Leeuwarden wordt onder den naam van bruggeld eene belasting geheven 232 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl. no. 16 a. voor het afdraaien van de Harlingervaartsbrug, de Wirdumerpoortsbrug, de Prins Hendrikbrug, de Vrouwenpoortsbrug, de Noorderbrug, de Verversbrug, de bruggen over het Nieuwe Kanaal, de Oosterbrug en de Vlietsterbrug b. voor het afdraaien of ophalen van de Booms- brug, de Blauwe Brug, de Witte Brug en de Poppe brug. Artikel 2. Het in artikel 1 vermelde bruggeld bedraagt, telkens wanneer een der bruggen moet worden afgedraaid of opgehaald, voor de onder a genoemde bruggen, voor ieder vaartuig: 's daags 's nachts beneden 50 ton 121/2ct. 35 ct. van 50 tot beneden 100 ton 15 45 11 100 150 20 60 11 150 200 25 75 11 200 en daarboven 30 90 11 voor houtvlotten 20 60 11 Voor de onder b genoemde bruggen voor ieder vaartuig, houtvlotten hieronder begrepen, des daags 6 cent, des nachts 30 cent. Voor de toepassing dezer bepaling wordt de dag gerekend aan te vangen van 1 April tot en met 31 October 's morgens te 5 uur en gedurende den overigen tijd van het jaar 's morgens te 6 uur de nacht gerekend aan te vangen 's avonds te 10 uur. Artikel 3. Tot grondslag voor de berekening van het brug geld wordt de ton gerekend op 1000 K.G. Onder inhoud wordt verstaan het laadvermogen der vaar tuigen volgens Koninklijk Besluit van 20 Juli 1899 (Staatsblad no. 164), gewijzigd bij dat van 4 April 1910 (Staatsblad no. 94). Indien de belastingplichtige in het bezit is van een wettigen, volgens het aangehaalde Koninklijk Besluit afgegeven meetbrief en hij dezen aan den gaarder of pachter vertoont, wordt het recht berekend overeen komstig dien meetbrief. Bij gebreke van een meetbrief of bij weigering om dezen te vertoonen wordt de inhoud van het vaar tuig of het laadvermogen door den gaarder of pachter geschat en is de belastingplichtige gehouden volgens die schatting het recht te betalen. Artikel 4. Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders, schippers of eigenaars der vaartuigen en bij afwezig heid door hen die in hunne plaats optreden. Artikel 5. Vrijdom van het in artikel 1 vermelde bruggeld wordt verleend voor vaartuigen rechtstreeks in gebruik voor den gemeentedienst. 233

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 117