Bijlage no 19. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. XXXV. Art. 50 A. 1. Het scheidsgerecht bestaat uit vijf leden en een secretaris, die te Leeuwarden woonachtig moeten zijn. XXXVI. Hot le lid van art. 52 wordt gelezen Opzegging geschiedt van de zijde der gemeente schriftelijk met inachtnoming van een termijn van 2 weken, van de zijde der vaste werklieden schrif telijk en van de zijde der tijdelijke werklieden mon deling of schriftelijk met inachtneming van een termijn van oen week. Ten aanzien van de bij de artikelen gemaakte op merkingen en de ingediende amendementen zij alsnog het volgende aangeteekend. IV. Artikel 4, le lid, Amendement-Dijstra. Het is te betreuren, dat waar Burgemeester en Wethouders hun voorstel van eene toelichting hebben voorzien, de voorstellers van amendementen den lezer omtrent de redenen van hunne wijzigingen volslagen in het duister laten. In het bijzonder geldt dit voor het hierbedoelde amendement. Wat met de „centrale commissie en dienstcommissies" wordt bedoeld en hoe zij passen in het stelsel van het reglement, is niet duidelijk. Omtrent het overleg tusschen de Directeuren en de werkliedenorganisaties zullen Burgemeester en Wet houders regelen steilon, aldus luidt hun voorstel, naar do toelichting waarop zij verder verwijzen. IVhis. Artikel 5. Voorstellon om een feestdag van politieke strekking als algemeenen feestdag in het reglement op te nemen, kunnen van Burgemeester en Wothouders niet worden verlangd. In den geest van de bij dit artikel in de afdeelingen gemaakte opmerkingen is een bepaling opgenomen, die aan iedoren werkman vrijheid laat, naast de vaste feest- dagon, naar eigen inzicht één dag in het jaar als feestdag in den zin van het reglement te vieren. Daar tegenover zijn de kermismaandagen als feest dagen geschrapt. XI. Artikel 17. Men is blijkbaar, doch ton onrechte, uitgegaan van de meening dat hot hoofd van een diensttak den werkman zou kunnen verplichten werk zaamheden in een particulier bedrijf te verrichten. Het artikel heeft daarom een verduidelijking onder gaan. Xlliis. Artikel 19, 3e lid. Inlassching in dit artikel van beroep op het scheidsgerecht is in strijd met het stolsel van het reglement dat in één artikel (50) alle bepalingen samenvat, waarvan beroep isen over bodig omdat artikel 50 onder d, artikel 19, 3e lid, vermeldt. XIII. Artikel 20. Te bepalen ingevolge het amende ment-Fransen-de Haan, dat de schadevergoeding voor het gebruik door den werkman voor eigen gereed schappen vooraf moet worden berekend, miskent ten eenenmale de eischen der praktijk. XIY. Art. 21. De bedoeling van het amendement Terpstra is om werk voor anderen absoluut te ver bieden. Het voorstel van Burgemeester en Wet houders strekt om hun college gelegenheid te laten, gelijk tot dusver, van dit verbod ontheffing te ver- leenen. Zij geven aan het laatste stelsel de voor keur omdat dit den werkman meer vrijheid van be weging laat als de dienst niet onder het vreemde werk lijdt. Tegen misbruik kan voldoende worden gewaakt. Onder het verbod valt ook werk voor anderen in de vacantie of hot verlof. Het amende- ment-Zandstra-Tiemersma op XVIII is dus overbodig. XVI. Art. 23. Het amendement-Dijstra is over bodig tengevolge van de algemeene inkloeding van artikel 4, le lid (IV). Hetzelfde geldt van het amendoment-Terpstra onder i (XXRis). XVII. Art. 25. Het is niet wenschelijk in het reglement verder gaande voorschriften omtrent don ploegendienst vast te leggen dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders inhoudt. Een 6-urige arbeidstijd voor ploegenwerkers, wat dus neerkomt op een 4-ploegendienst, gaat ten koste der gemeentekas verder dan noodzakelijk is. Verwezen wordt ten deze naar het bij do stukken gevoegde rapport van den Directeur der gasfabriek. XXV en XXVftis. Art. 40. Ten aanzien van de ziekte van don werkman zijn gunstiger bepalingen ontworpen dan het oorspronkelijk voorstel, die geen nadere toe lichting behooven. Rekening is gehouden met de in de afdeelingen gemaakte opmerkingen. Het bij amendement door den hoer Terpstra voor gestelde art. 40his en dat van den heer Dijstra zijn daarmee overbodig geworden. Behouden is het over leg „zooveel mogelijk" tusschen controleerend genees heer en huisarts, ten einde met geen onvoorzien ge val te maken te hebben, zoo het overleg door eenigerlei omstandigheid, b.v. weigering van den huisarts om het overleg te plegen, niet mogelijk ware. XXVIII. Artikel 44. Het amendement-Terpstra is overgenomen, daar ook voor ambtenaren in Rijksdienst dezelfde gunstige bepaling van samenloop gedurende eenigen tijd van loon en weduwepensioen geldt. XXXII. Art. 47. Schorsing met behoud van loon is als lichte straf ingevoegd. XXXV. Art. 50 A. In art. 50 N, 3e lid, is reeds bepaald dat het scheidsgerecht in hoogsten aanleg beslist. Leeuwarden, 23 April 1919. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 240 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl. no. 19. V00RL00PIGE VASTSTELLING van het Uitbrei dingsplan. Aan den Gemeenteraad. Litt. A. Voorstel van Burgemeester en Wethouders. Bij raadsbesluit van 14 Maart 1916 (Handelingen bladzijde 54) werd aan ons college een crediet ver leend van 3000.voor het goedmaken der kosten, verbonden aan de instelling van een commissie, aan wie zou worden verzocht een uitbreidingsplan voor de gemeente te ontwerpen, onder welk bedrag was begrepen de belooning van den technicus, die de commissie zou bijstaan en zou worden belast met het vervaardigen der teekeningen. Haar plan, vergezeld van een uitvoerige toelichting, die wij hieronder onder litt. B afdrukken, zond de commissie bij schrijven van 14 Juli 1918 bij ons college in. Het mocht de instemming verwerven van de Commissie voor de Openbare Werken en, behoudens enkele opmerkingen^ mede van de Gezondheidscommissie, de Kamer van Koophandel en de Schoonheidscommissie. De opmer kingen zijn als volgt samen te vatten. Met het ontworpen ringkanaal kon men zich niet in alle deolen vereenigen. Men vreesde dat, mochten de plannen van kanaalaanleg GroningenLem mer en HarlingenLeeuwarden—Greunswaterweg GroningenLemmer verwezenlijkt en het doorgaand verkeer langs deze vaarten verlegd worden, welke weg gedeeltelijk samen zou vallen met de ontworpen ringvaart, de provincie zich zou onttrekken aan het onderhoud van het Nieuwe Kanaal, de stadsgracht langs de Willemskade en den Grachtswal O.Z. en een gedeelte van de Harlingervaart. Ondertussclien zouden deze bezwaren ondervangen kunnen worden door voorafgaand overleg met de Provincie en het Rijk, doch men had zich afgevraagd of het ontworpen kanaal wel van groot belang was voor de gemeente, in de eerste plaats omdat, behou dens het gedeelte voor de vaart HarlingenLeeuwar den—Dokkum, de meeste schepen den korteren weg door de stad zouden blijven kiezen waar het aantal te passeeren bruggen gelijk is. Wat de bruggen betreft werd nog de opmerking gemaakt dat die, welke geprojecteerd is oostelijk van die in de Stienserweg, zou kunnen vervallen. In de tweede plaats werd de afstand tusschen het ringkanaal eenerzijds en het centrum en het station anderzijds te groot geacht om te kunnen verwachten dat voor handelsondernemingen de keuze op de oevers van het kanaal zou worden gevestigd. Van veel grooter belang werd geacht het verkeer met de Harlinger haven te verbeteren, waar deze haven, zoowel wat den ijsgang als wat de windrichting betreft, veel gunstiger is gelegen dan die van de Lemmer. Ten slotte werd nog eene hygiënische bedenking tegen het ontworpen kanaal te berde gebracht, n.l. deze, dat de waterverversching der binnengrachten er minder op zou worden, daar de z g. trek naar het ringkanaal zou worden afgeleid. Wellicht zou echter in de toekomst het IJselmeer in een goede water verversching kunnen voorzien. Mocht het geprojecteerde kanaal op den duur ge graven worden, dan werd de wenk gegeven om de bocht, waar het kanaal nabij de Locaal spoorbrug de Harlingervaart nadert, zoo flauw mogelijk te maken, daar anders moeilijk bestuurbare schepen, komende uit de richting Harlingen, bij harden wind groote bezwaren zouden ondervinden. Hoewel bij het plan het beginsel was aangenomen om geen verbeteringen aan te brengen in de bebouwde kom, werd er op aangedrongon de Willem Lodewijk- straat door te trekken tot het Zuiderplein. Aan den zuidkant van de spoorlijn is n.l. wel een weg gedacht als verbindiug tusschen de Spoorstraat en het station; behalve dat het uitzicht van dezen weg op de achterbuurt aan den overkant weinig fraai zal zijn, is ook het feit, dat de parallelweg aan één zijde opeens afgebroken wordt, uit aesthetisch oogpunt af te keuren. Dat de watertoren in den weg zou staan scheen geen bezwaar, omdat de parallelweg daar toch een bocht zou moeten maken om op den stations weg aan te sluiten. Van belang werd geacht bij de scholen te rekenen op speelruimte, terwijl ook het aanleggen hier en daar van kleinere parken, behalve het vergroote Rengerspark, noodzakelijk werd geacht voor een stad van 150.000 inwoners. Bij de bespreking van een der commissies met den ontwerper is gebleken dat het mogelijk zal zijn de toegangswegen tot den wandel weg langs de Potmarge van de Schrans uit breeder te maken. Het verlangen hiertoe was daarop gegrond dat een wandelweg, die, zooals in het ontwerp, aan eene zijde uitsluitend bereikbaar was door kleine straten, niet aan het doel zou beantwoorden. Ten slotte werd de wenschelijkheid uitgesproken op het plan het gedeelte dat aansluit op de bestaande bebouwing wat meer gedetailleerd aan te geven. Deze opmerkingen werden bij een onderhoud, dat wij met de Commissie voor het Uitbreidingsplan mochten hebben, o. i. alleszins bevredigend weerlegd. Dat de aanleg van het ringkanaal de verplichting van de provincie om het Nieuwe Kanaal en de stads grachten te onderhouden zou wegnemen, vindt geen steun in de houding der provincie ten aanzien van gelijke verplichting opzichtens het Vliet, toen het Nieuwe Kanaal tot stand kwam. Het getal bruggen die oostelijk van den Stienserweg is uit het plan vervallen is voor schepen, die, van de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 121