Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. richting Groningen komende, in westelijke richting moeten varen, vier moer over het ringkanaal dan dat het welk bij rechtstreeksche doorvaart door de stad moet worden gepasseerd. Bovendien kan, ten einde het landverkeer in de stad minder bezwaren in den weg te leggen, door uitbreiding der tijdvakken van brug- sluiting of hoogere tarieven de scheepvaart toch wel gedwongen worden de ceintuurvaart te kiezen. Maar bovenal past deze waterweg in de kanaalplannen, die bij het provinciaal bestuur voor ons gewest in over weging zijn, terwijl de stadsgrachten als van onvol doende capaciteit daarbij niet aansluiten. Het verdient dus alleszins aanbeveling op dit groote kanaal aan te houden. Algemeen werd voor watervervuiling in de stad, komt dit laatste tot stand, geen vrees gekoesterd. In het plan, dat laatstelijk door de commissie werd ingezonden (gemerkt II) naar aanleiding vanden uit gesproken wensch om het beloop van het ceintuur kanaal nabij de Harlingervaart iets te wijzigen en gunstiger voor de in- en uitvaart der schepen te maken, is op het punt van samenkomst der beide vaarwegen een kom of kolk ontworpen. De doortrekking van de Willem Lodewijkstraat in westelijke richting moet feitelijk buiten het uit breidingsplan blijven, daar de commissie zich op het standpunt heeft gesteld zich van verbeteringen in de oude stad te moeten onthouden. Op zich zelf is dit juist, al is zij, gelet op de ontworpen verbreeding dor le Vegelindwarsstraat en der Bote van Bolswert- straat, dit niet overal zuiver blijven innemen. Wij achten deze doortrekking voor een toekomstige recht streeksche verbinding ook noordwaarts van de spoorlijn Leeuwarden Groningen, zoowel uit een verkeers- als ook uit een schoonheidsoogpunt met de Schoonheids commissie van zoo groot belang, dat wij U hierna zullen voorstellen dat belang in een beginselbesluit uit te spreken, met do bedoeling door het leggen van bouwverboden op den duur tot de gewenschte verbinding te geraken. Ten aanzien van den ontworpen plantsoenaanleg langs de Potmarge en in het algemeen van kleinere parken en open grond bij scholen enz., bepaaldelijk in het zuidelijk stadsgedeelte, kan worden opgemerkt dat het totaal der oppervlakte van den aanleg langs de Potmarge niet onderdoet voor dat van het Ren- gerspark en dat, gelijk ook de commissie in hare toelichting schrijft, het uitbreidingsplan tusschen de aangegeven straten genoeg gelegenheid biedt tot verandering der bij wijze van toelichting ingedeelde bouwblokken, zoodat, waar gewenscht, park- of speel- plaatsaanleg in plaats van huizen niet achterwege behoeft te blijven. Een blik op de kaart doet zien dat het plan zich ook over de aangrenzende gemeente Leeuwarderadeel, wat het dorp Huizum en omgeving betreft, uitstrekt. Het behoeft geen betoog dat dit gedeelte van het plan niet anders dan de beteekenis heeft eener toe lichting, hoe bij eventueele annexatie de uitbreiding van Leeuwarden zich naar dien kant aansluitend aan het Leeuwarder plan zal voortzetten. Bij vast stelling van het uitbreidingsplan zal het alleen kracht hebben ten aanzien van de gemeente Leeuwarden, maar het is op de teekening over de zuidelijke grens doorgetrokken in verband met het laatste schrijven in zake de grenswijziging tot Gedeputeex-de Staten gericht (bijlage no. 30 van 1916) ingevolge raadsbesluit van 11 Juli 1916 en het daarop ontvangen in de raadsvergadering van '24 October 1916 medegedeelde antwoord van het college. Wij leggen het nogmaals bij de stukken ter visie. De wet schrijft voor, dat het ontwerp van het plan van uitbreiding met uitvoerige kaarten en grondtee- keningen ten minste vier weken vóór de vaststelling op de gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage moet liggen. Het Koninklijk Besluit van 28 Juli 1902 (Staatsblad 160) ter uitvoering van de Woningwet werkt deze voorschriften in artikel 14 nader uit en bepaalt op welke schaal do teekeningen moeten worden ver vaardigd, wat zij moeten bevatten en van welke bescheiden zij moeten vergezeld gaan. Alvorens tot die uitwerking over te gaan, zal dienen vast te staan, dat Uwe Vergadering zich met hot aangeboden ont werp kan vereenigen. Bij die uitwerking moet dan tevens rekening gehouden worden met het leggen van de noodige bouwverboden, zonder welke een uitbreidingsplan geen voldoend effect kan hebben. Onder overlegging der stukken hebben wij dus de eer U voor te stellen te besluiten 1°. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen tot het doen opmaken van de bescheiden, bedoeld in artikel 14 van het Koninklijk Besluit van'28 Juli 1902 (Staatsblad no. 160) volgens het ontwerp-plan van uitbreiding der gemeente, gemerkt II, ingezonden door de Commissie voor het Uitbreidingsplan, met inachtneming, wat het leggen van de vereischte bouwverboden betreft, van de doortrekking der Willem Lodewijkstraat in westelijke richting noordwaarts van de spoorlijn naar Groningen tot aan het Zuiderplein; 2°. hen voorts uit te noodigen de Commissie voor het Uitbreidingsplan bij de ontheffing van de haar verstrekte opdracht mede 's Raads dank te betuigen voor de belangrijke werkzaamheden die zij voor de gemeente heeft verricht. Leeuwarden, 23 April 1919. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. '242 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Litt. B. Rapport der Commissie voor het uitbreidingsplan der gemeente. Onder aanbieding van een ontwerp-uitbreidings- plan voor onze gemeente, heeft de daarvoor bij raadsbesluit van 14 Maart 1916 ingestelde Oom missie in de eerste plaats de eer haar leedwezen te betuigen, dat tusschen die instelling en deze aan bieding zooveel tijd is verloopen. Ziekte en drukke werkzaamheden harer leden waren daaraan voor een deel schuld, doch ook de overweging, dat bij een zoo belangrijk onderwerp vóór alles overhaas ting moest worden vermeden. De Commissie verloor in dat tijdsverloop drie harer leden, n.l. reeds aanstonds den heer Hof kamp, in wiens plaats zijn ambtsopvolger, de heer Holsboer, trad; den heer Besuijen, na wiens overlij den de heer Buisman werd benoemd; en laatstelijk door vertrek naar elders, Mr. Burger. Toen deze plaats open kwam, heeft de Commissie opnieuw aangedrongen op de benoeming van den Hoofdin genieur van den Prov. Waterstaat tot haar lid, waartegen vroeger door Gedeputeerde Staten be zwaar was gemaakt. Aan de Commissie toch was gebleken, dat provinciale vraagstukken met de samenstelling van liet plan verband hielden. Bij de bepaling van haar standpunt ten opzichte van hoofdpunten van het plan moest zij rekening houden met de groote provinciale verkeerswegen en daaromtrent bestaande plannen, wat ook elders gevoeld is Mijken® Aldridge's denkbeeld om eerst een provinciaal uitbreidingsplan te ontwerpen. Het was de Commissie dan ook aangenaam, dat Gedeputeerde Staten later goedkeurden, dat de heer Wouda hare vergaderingen bijwoonde. Nadat de Commissie de hoofdlijnen, volgens welke de samenstelling zou geschieden, had vastgesteld, is de ontwerper, de heer Stapenséa, aan den arbeid gegaan en telkens na besprekingen, al naar gelang die arbeid vorderde, het plan tot stand gekomen, dat wij U hierbij aanbieden. Als algemeen beginsel heeft voorgezeten, dat een dergelijk plan, bestemd1 om richtsnoer te zijn voor de uitbreiding der gemeente, totdat zij tot een stad van beteekenis zal zijn uitgegroeid, breed moeten worden opgevat. Met bestaande toestanden, b.v. met de te genwoordige grenzen der perceelen, mag niet meer rekening worden gehouden dan bij den algemeenen opzet van het plan past. Wil men zich verplaatsen in een Leeuwarden van over 50 jaren, dan moet men, ook al vleit men zich niet dat de werkelijk heid ooit overeen zal komen met het beeld dat men thans ontwerpt, zich weten los te maken van veel, wat nu aanwezig is en dat voor de verwezenlijking van dat beeld, soms ten koste van groote geldelijke offers, zal moeten worden opgeruimd. De ontwer per beschikt, naar het oordeel der Commissie, over de eigenschappen, die in dit opzicht in den ontwer per van een uitbreidingsplan worden vereischt. Daartegenover heeft de Commissie haar verbeel ding den teugel aangelegd en de verleiding weer stand geboden U een plan aan te bieden, dat wel licht op een tentoonstelling een goed figuur zou hebben gemaakt, doch bij uitvoering praktisch onbruikbaar zou zijn gebleken. Verschillende denk beelden werden om zoodanige! overweging terzijde geschoven, o. a. dat om het station een goed eind zuidwaarts te verplaatsen; een denkbeeld, waar van betreurd kan worden, dat men het 50 jaar ge leden niet gehad heeft en dlat zeker groote verbete ringen zou brengen, maar dat wel even zeker nu niet meer voor verwezenlijking vatbaar is. Wat den omvang van het gebied betreft, waarover het plan zich uitstrekt, hierbij is geen bepaald stel sel gevolgd, zooals de in de eerste 25 jaar te ver wachten uitbreiding, of tweemaal de bebouwde kom, of voor het dubbele aantal inwoner®. Een blik op de teekening doet zien, dat een breede boog rond de bestaande bebouwing is ontworpen, in de veronderstelling, dat onder gewone' omstandigheden de uitbreiding concentrisch gaat en deze dan voor geruimen tijd in banen zal zijn geleid. Het ontwor pen gebied, met inbegrip van Huizum, omvat een oppervlakte van rond 1280 H.A., tegen 280 H.A. het reeds bebouwde gedeelte van Leeuwarden. Aan genomen mag worden, dat een stad volgens het ont werp aan ruim 150.000 inwoners plaats zou bieden. In die boog is een stadsuitbreiding geteekend, waarbij met de nieuwe opvattingen inzake steden bouw en tevens met liet bestaande stadsbeeld re kening is gehouden. De Commissie meent, dat de ontwerper er in is geslaagd beide in overeenstem ming te brengen; „als kunstenaar uitdrukking te geven aan de eischen, die de stad stelt, aan de rich tingen, waarin zij streeft, en niet haar een voorop gestelde gedachte van eigen vindsel op te drin gen." l) Dat de ontwerper naar regelmaat heeft gestreefd, is bij een oppervlakkige beschouwing te zien. Maar geen theoretische regelmaat, die op de kaart het oog zou bevredigen, maar in werkelijk heid slechts uit een vliegmachine, of desnoods bo ven van de Oldehove zou zijn te waardeeren. De ontwikkeling der stad naar het oosten en noord oosten, de bestaande wegen en vaarten in het zui den, stelden eischen, waaraan de regelmaat gedeel telijk moest worden opgeofferd. In liet westen en zuid-westen daarentegen, waar de ontwerper meer Aldridge, The case for town planning, bl. 154. Raymond Unwin, Town planning in practice, bl. 140.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 122