Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919.
leiding, 2e toezicht, 3e controle, 4e het contact met
ouders en 5e de administratie.
Met opzet noem ik de administratie het laatst, als
het minst belangrijke onderdeel, al moet worden toe
gegeven, dat zij voor een talrijke school nogal tijd-
roovend wezen kan. Het beste zou wellicht zijn te
bepalen, dat het gewone door het hoofd te verrichten
schrijfwerk buiten de schooluren moest woi-den verricht
en met deze bepaling rekening te houden bij de
salarisregeling. Op die wijze zou de administratie al
dadelijk als argument tegen de afschaffing van het
ambulantisme kunnen worden uitgeschakeld.
Blijven dus: leiding, toezicht, controle en het contact
met de ouders vier onderdeelen, die naar mijne
opvatting geen van alle tot hun recht kunnen komen,
wanneer men het hoofd eener school met zes of meer
leerkrachten aan een bepaalde klasse bindt.
Bij „leiding" denk ik in de eerste plaats aan de
verplichting, die op het hoofd rust om jonge en nog
ongeschoolde leerkrachten te helpen vormen tot onder
wijzers en onderwijzeressen, waar de school inderdaad
wat aan heeft. De toestand is nu eenmaal niet zoo,
dat het bezit van de onderwijzersakte een waarborg
is van geschiktheid om met succes op te treden voor
de klasse. Ook het onderwijzen wil geleerd worden,
en zal de school daarvan niet al te veel nadeel onder
vinden, dan moet het hoofd zoo volkomen de beschik
king hebben over zijn tijd, dat hij op elk gewenscht
oogenblik in een bepaalde klasse aanwezig zijn kan
om de noodige aanwijzingen te geven, voor te doen,
in te grijpen soms waar dat noodig blijkt om het
wagentje in 't goede spoor te houden:
Bestond het onderwijzend personeel van alle scholen
uitsluitend uit menschen, die dat alles niet meer noodig
hebben, dan zou een dusdanig optreden der hoofden
achterwege kunnen blijven doch niet alleen voor de
pas aankomenden is leiding onmisbaaraan haast
elke school zijn wel leerkrachten, die met den besten
wil van de wereld hun klasse niet „ree" kunnen houden.
Moet een hoofd dan in zoo'n klasse Gods water maar
over Gods akker laten loopen, of behoort het ook tot
zijn taak om, zij het dan ook op andere wijze en zoo
min mogelijk met het air van den gezaghebber optre
dend, daar eveneens wat leiding te geven, een steun
te zijn voor wie waarlijk nog steun behoeven en die
dergelijken steun, op gepaste wijze geboden, ook wel
zullen weten te waardeeren
Dan heeft het hoofd „toezicht" te houden, dat de
school, vooral wat orde en tucht aanbelangt, een
eenheid blijve en niet ontaarde in een conglomeraat
van zes a twaalf verschillende koninkrijkjes, toevallig
onder één dak te zamen geraakt.
In elke gemeenschap heeft de enkeling wat van zijn
zelfstandigheid op te offeren in het algemeen belang,
en een school waar door de verschillende leerkrachten
niet één lijn getrokken wordt op het gebied van orde
en tucht, moet als opvoedings-instituut toch wel een
heel poovere figuur maken.
Toezicht is ook noodig op de geregelde afwerkin-
van het leerplan, op het getrouw zich houden aan
den lesrooster, op de gezette toepassing der methodes,
i die in de verschillende klassen gevolgd worden. Indien
iedere klasseonderwijzei de vrijheid heeft, of laat ik
liever zeggen in de gelegenheid is daaromtrent zijn
eigen opvatting te volgen, zullen zij zeker met meer I
ambitie en grooter toewijding hun dagtaak verrichten I
en tengevolge daarvan misschien ook de klasse, die I
aan hun zorgen is toevertrouwd, in sommige opzichten I
wel verder brengen ook doch waar de eene onder- I
i wijzer meer voelt voor taal en een ander meer voor I
rekenen, deze in geschiedenis en gene weer in I
aardrijkskunde liefhebberij heeft, terwijl een vijfde van I
natuurkennis alle heil verwacht, blijft het een gevaar
lijk experiment ieder in de gelegenheid te laten zijn
eigen stokpaardje te berijden. Een harmonisch geheel
zou, zeer tot schade van de resultaten van het onder
wijs, een school, waar aan deze dingen niet de hand
gehouden wordt, bezwaarlijk te zien geven.
Ook op het naleven der verschillende gemeente
verordeningen moet toezicht worden uitgeoefend,
zullen deze aan het doel beantwoorden, waarmee ze
zijn uitgevaardigd. Allerlei toezicht is noodig, zonder
dat daarmede nog behoeft te worden tekort gedaan
aan ieders recht op persoonlijkheid. Het is nu eenmaal
zoo, dat het oog van den meester het paard vet maakt
en wie zich bewust is zijn werk goed te doen, zal
gepast toezicht niet schuwen, doch daarin veeleer een
beschutting zien tegen het gevaar van verslapping,
waaraan een ieder en ook de beste onderwijzer blootstaat,
In de derde plaats noemde ik „controle". Ik bedoel
daarmede niet het angstvallig nagaan, of ieder wel
precies op de voorgeschreven wijze de paaltjes uitzet
voor het weggetje, dat naar het doel moet voeren,
maar het op geregelde tijden onderzoeken of in de
verschillende klassen bereikt wordt wat naar den opzet
van het leerplan bereikt moet worden. Dat blijkt wel
aan 't eind van het leerjaar, beweert men somsmaar
ik beweer, dat het dan meestal te laat is om nog goed
te maken wat bedorven is. Een onderwijzer, wiens taak
het bijvoorbeeld is in het 6e leerjaar de schoolvorming
te voltooien, moet er op kunnen rekenen dat de leer
lingen, die hij bij den aanvang van het schooljaar uit de
vijfde klas krijgt, de hoogte hebben bereikt, waar hij op
voort moet bouwen en zoo moet het in alle klassen I
zijn, zal niet de geheele organisatie der school worden I
ontwricht. Of daar tegen het eind van elk schooljaar I
op kan worden gerekend, moet gestaag worden ge- I
toetst, teneinde tijdig het noodige te doen verrichten I
om goede aansluiting te verzekeren. Het hoofd is I
daartoe de aangewezen man hij overziet het geheel I
behoort dat tenminste te doen en kan objectiever
dan de betrokken klasse-onderwijzer beoordeelen of
het peil eener klasse beantwoordt aan de plaats, die
zij in het geheele samenstel inneemt. Hem, die in
dergelijke controle iets vernederends ziet en toch nog
meent met beide voeten op het terrein van het prac-
166
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl. no. 7.
tisohe leven te staan, zou ik willen vragen waar elders
in de praktijk de eisch „geen controle" toch wel zou
kunnen worden gesteld.
Alle drie, zoowel de leiding als het toezicht en de
controle, stellen hooge persoonlijke eischen aan den
man, die aan het hoofd eener school staat, doch naar
mijne meening mag men aan de omstandigheden, dat
niet alle schoolhoofden aan die eischen kunnen beant
woorden, geen argument ontleenen tegen het ambu
lantisme zelve.
Het „contact met de ouders", dat ik ook een
onderdeel van de taak der hoofden noemde, bepaalt
zich in hoofdzaak tot het te woord staan van belang
stellende of ontevreden, soms ook wel van bezorgde
vaders en moeders. Daarvoor zou wel is waar een
officieel spreekuur aan te wijzen zijn, desnoods buiten
de schooluren, maar of dat met name op de volks
scholen wel aan het doel zou beantwoorden, waag ik
te betwijfelen. Daar moet, dunkt mij, de „bovenmeester",
zooals het hoofd in den volksmond nog steeds heet,
te allen tijde voor het publiek toegankelijk zijn, met
uitzondering natuurlijk van de uren, waarin hij geregeld
les geeft. Dan en ik acht het van groot belang
voor elke school dat, om hem te bewaren voor ver
vreemding van den eigenlijken schoolarbeid, aan het
hoofd wordt opgedragen een bepaald aantal uren zelf
onderwijs te geven gedurende die uren mag hij even
min van zijn klasse weg als ieder ander, die les geeft.
Uit de omschrijving, die ik boven van de taak van
het hoofd gaf, zal voor ieder duidelijk zijn, dat ik
niet kan meegaan met hen, die meenen, dat dit alles
wel in een verloren kwartiertje tot zijn recht kan
komen en daarom aan do hoofden ook maar een klasse
willen opdragen. Indien men er op het voorbeeld van
Amsterdam in de zoogenaamde enkele scholen toe
mocht willen overgaan, zou ik het een zeer gewaagde
proefneming achten, die op nadeel van het onderwijs
moet uitloopen.
Ten slotte nog een enkel woord in verband met het
aanhangige onderwerp over wat de L. O. Wet van
het hoofd eener school eischt.
Hij wordt geacht (Artt. 23 en 58) de school te be
sturen „de regeling van de schooltijden en van de
vacantiën, de vaststelling van het leerplan en van de
bij het onderwijs te gebruiken boeken en de verdeeling
der school in klassen geschieden door het hoofd dei-
schoor'. Aldus Art. 21, waaraan misschien ware toe
te voegen „een en ander in overleg met het personeel,
dat een zeker aantal dienstjaren heeft"maar dat
staat er nog niet en zoolang het er niet staat heeft
geen enkel onderwijzer het recht in deze medezeggen
schap te eischen. Doch de kern van het hoofdschap
ligt voor mij in het „besturen" en in de verantwoor
delijkheid voor het geheel, dat dit besturen meebrengt
voor den man, die aan het roer staat. Hoe men het
hoofd van een school met zes en meer leerkrachten,
wanneer men hem zelf een klasse opdraagt, nog
aansprakelijk zou kunnen stellen voor wat er in zoo'n
school voorvalt, is mij een raadsel. Ieder ernstig man
moet onder die omstandigheden dergelijke aanspra
kelijkheid afwijzen en toch zullen de ouders zijner
leerlingen voortgaan hem ter verantwoording te roepen,
als er iets niet in orde is.
De gelijktijdige waarneming van twee mijns inziens
voor een eenigszins omvangrijke school onvereenigbare
functies is een eisch, die aan een normaal mensch in
normale omstandigheden niet mag worden gesteld.
De Schoolopziener in het District Leeuwarden,
A. LIMBURG.
167