C. Woningbedrijf. VERORDENING op het beheer van Gemeentewerken te Leeuwarden. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. In de laatste tientallen van jaren, vooral sedert den aanleg van het Nieuwe Kanaal, heelt de gemeente Leeuwarden een vrij groote oppervlakte aan gronden aangekocht of onteigend met de bedoeling om dit als bouwterrein uit te geven. Vraagt men echter hoe het staat met de finantieele resultaten van deze onder neming, dan is er niemand, die daarop een bevredi gend antwoord kan geven. En het zou eerst na heel veel nasporingen mogelijk blijken om daaromtrent een antwoord te geven, dat eenigszins de waarheid nabij komt. Het spreekt van zelf dat dit een toestand is, die in elk opzicht verderfelijk kan worden genoemd, al ware het alleen maar, omdat zoodoende de resul taten, die worden verkregen, geen enkel richtsnoer geven omtrent eventueele uitbreiding of beperking van het bedrijf. Wat betreft den invloed van art. 136, 2e lid, der gemeentewet op den commercieelen opzet van het bedrijf zij het volgende opgemerkt. Volgens dit artikel moet elk besluit tot het aan gaan van een geldleening tegelijkertijd aanwijzen de middelen waaruit rente en aflossing zullen worden bestreden, welk voorschrift practisch hierop neerkomt, dat zij uit de gewone inkomsten der gemeente worden betaald. In alle gevallen, waarin het geleende geld wordt gebruikt om daarmee te bestrijden de kosten van zaken, die in waarde achteruitgaan, of zelfs te niet kunnen gaan, zooals bij stichting van gebouwen, aanleg van walmuren, bouwen van bruggen, enz. liet geval is, moet deze handelwijze volkomen doelmatig worden geacht. Wanneer het echter gaat om een leening, waaruit de aankoop van grond moet worden bekostigd, dan is een dergelijke finantieele politiek geheel ondoelmatig, omdat bij verstandig beleid de aangekochte gronden altijd hun waarde behouden en zelfs voor gronden in de nabijheid van een niet al te kleine stad een tamelijk belangrijke waardever meerdering kan worden verwacht. Het gevolg van deze bepaling der gemeentewet wordt dus, dat de tegenwoordige belastingbetalers zorgen voor de aflos sing der schuld, terwijl na aflossing der leening en bij uitgifte in erfpacht de inkomsten van het onbe zwaarde bezit ten goede komen aan de toekomstige belastingbetalers. Op zich zelf achten wij dit niet bijzonder nadeeligmaar deze handelwijze brengt tegelijkertijd mede, dat men zich weinig bekommert om de finantieele resultaten van de exploitatie der gemeentegronden. Immers, de schuld wordt afgelost uit de gewone inkomsten en de opbrengsten van de grondexploitatie vloeien in de gemeentekas. Een groot voordeel van een grondbedrijf is, dat men de boekhouding commercieel kan opzetten en daardoor in staat is een juist overzicht te krijgen van de voor- en nadeelen, die de exploitatie der gemeente gronden veroorzaakt. Als tweede voordeel van het bedrijf moet worden genoemd, dat men de administra tieve moeilijkheid, die art. 136, 2e lid, der gemeente wet biedt, kan ondervangen. De gemeente ontvangt van bet grondbedrijf de verplichte aflossing van de op de gronden rustende schuld en behoeft die dus niet uit de gewone middelen te bestrijden. Om het bedrijf in staat te stellen het bedrag van deze aflos singen uit te betalen, is het noodzakelijk, dat de gemeente opnieuw kapitaal verstrekt, dat door haar uit buitengewone ontvangsten wordt bestreden. Feite lijk blijlt dus de schïfld aan de gemeente steeds gelijk en daartegen bestaat uit commercieel standpunt geen bezwaar, omdat tegenover het bedrag der schulden altijd een minstens even groote waarde aan gronden blijft bestaan. Tegen deze grondpolitiek zou uit commercieel oog punt één bezwaar kunnen worden aangevoerd. De mogelijkheid bestaat, dat op lichtvaardige wijze gron den tegen te lmoge prijzen worden aangekocht en dan zou het gevolg zijn, dat tegenover een belangrijke schuld een geringere waarde van de aan het bedrijf toebehoorende gronden kwam te staan. Wij moeten er echter op wijzen, dat art. 20 van de verordening tegen dit gevaar een afdoend wapen verschaft. De vijfjaarlijksche taxatie, die daarin is voorgeschreven alsmede de verplichting aan de gemeente opgelegd, om het verschil tusschen kostprijs en getaxeerde waarde in uiterlijk vijf jaren aan te zuiveren, zal een zeer ernstige aansporing zijn om lichtvaardige grond- aanknopen te vermijden. Als toelichting op de verordening het volgende. Slechts hoofdzaken worden in de verordening ter regeling opgenomen. Meer nog wellicht dan bij andere bedrijven het geval is, wordt bij het voeren van een grondbedrijf bewegingsvrijheid vereiseht voor hen, die met de leiding van het bedrijf zijn belast. Art. 1. In de eerste plaats zullen in het bedrijf moeten worden gebracht de gronden, die in exploitatie zijn en die, welke binnen enkele jaren in exploitatie geno men zullen worden. Verder komen daarvoor in aan merking de reeds in erfpacht uitgegeven gronden, terwijl ook de gewone cultuurgronden, hoewel deze in de naaste toekomst niet voor bouwterrein in aan merking zullen komen, ingebracht kunnen worden. De Raad zal nog nader moeten benalen welke eigendommen in het bedrijf zullen worden opgenomen, waartoe te zijner tijd eer: voorstel zal worden ingediend. Art, 2. Bi) den inbreng van eigendommen dient onderscheid gemaakt te worden tusschen de gronden, welke voor het in werking treden van deze verordening reeds eigendom van de gemeente waren, en die, welke sindsdien worden aangekocht of ten behoeve van de gemeente onteigend. De inbreng van de laatste categorie gronden tegen den kostprijs is in 't algemeen wensehelijk te achten. Wordt de waarde hdoger gesteld, dan schuilt hierin een gevaar voor opdrijving van grondprijzen, of mocht dit al niet het geval zijn, dan verhoogt het de kans tot aanmerkelijke verliezen voor het grondbedrijf. Hebben bijoverwegingen tot aankoop boven de m ill- eele handelswaarde geleid, wat in een -enkel geval zal kunnen voorkomen, dan wordt ingevolge de in art. 20 genoemde taxatie binnen vijf jaar de boek waarde tot de handelswaarde teruggebracht en het verschil voor zoover het niet uit de reserve kan worden gedekt, door de gemeente uit de gewone middelen bijgepast. Wat den inbreng der roude" gronden betïeft, zij het volgende opgemerkt. De meeste dezer terreinen zijn in verhouding tot hunne actueele waarde tegen geringen prijs verkregen. De meerwaarde mag nu niet als winst worden beschouwd, maar als in stand te houden vermogen der gemeente. In verband hier mede is inbreng van deze gronden voor de getaxeerde waarde noodzak el ijk Art. 4. Splitsing in groepen is noodig, om een gedetailleerd overzicht van de resultaten der exploitatie te ver krijgen. Artt, 8 en 9. De betrekkingen van boekhouder en kassier kunne, wellicht gecombineerd worden met die van gemeente werken de scheiding van boekhouding en kas kan zoodoende plaats hebben zonder belangrijke vermeer dering van kosten. Art. 18. Het komt ons billijk en, voor een juist overzicht van de met de exploitatie verkregen resultaten, nood 214 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Ttijl. HO. 28. zakelijk voor, dat de gemeente aan het bedrijf de volle waarde vergoedt. Art. 19, tweede lid. Aangenomen wordt, dat de waarde der gronden met een gelijk bedrag stijgt, als het verlies op de exploitatie bedraagt. Voor een te hoog opvoeren der boekwaarde waakt de vijfjaarlijksche taxatie. Art, 20. Gedurende den geheelen erfpachtstermijn geniet de gemeente de rente van de waarde, waarvan werd uitgegaan bij vaststelling van den canon. Deze waarde aan te houden als bedrag, waarvoor de betrekkelijke erfpachtsgrond wordt ingebracht, is dus alleszins ratio neel te achten. lïij invoering van een afzonderlijk grondbedrijf is het wensehelijk. zoo al niet noodzakelijk, daarnaast in te stellen een afzonderlijk woningbedrijf. De mo tieven die pleiten voor de oprichting van een grond bedrijf gelden voor een gedeelte ook voor een woning bedrijf. Bovendien wordt het voordeel verkregen dat het verhuren van gemeentewoningen in één hand komt, wat hier thans niet het geval is. Zooals den Raad bekend is wordt een gedeelte dier woningen verhuurd door Burgemeester en Wethouders, een ander gedeelte door de Woningvereeniging Leeu warden", terwijl nog een ander deel geexploiteerd wordt door de Vereeniging voor Volkshuisvesting. Tot toelichting van enkele artikelen der verorde ning diene het volgende. Art. 2. Voor een goed linantieel overzicht is het wensehe lijk, dat de inbreng der bestaande woningen geschiedt tegen de getaxeerde waarde. Bij de taxatie dient met een mogelijke daling dei- tegenwoordige abnormaal liooge woningprijzen reke ning te worden gehouden. Art. 4 Ten einde een overzicht te verkrijgen van de uit komsten van elke groep woningen, hetgeen mede in verband met eventueele rijksbijdragen gewenscht is, is de hiervoor noodzakelijke splitsing in dit artikel voorgesteld. Art. 5. Het zal noodig zijn, om voor elke woninggroep het afschrijvingspercentage afzonderlijk vast te stellen Voor oude slechte woningen zal een geheel andere afschrijving noodig zijn dan voor nieuwe woningen. Art. 6. Bedoeld wordt hier o.a. de exploitatie van het Princessehof, bovenwoningen van brugwachterswo ningen enz. Art 8. Ten einde den post voor onderhoud en herstellin gen alle jaren zooveel mogelijk gelijk op de exploi tatie te doen drukken, hetgeen gewenscht is voor de gelijkmatigheid in de geldelijke uitkomsten van den dienst, wordt in dit artikel het vormen van een on- derhoudsreserve voorgesteld, Art. 12. Daar de werkzaamheden waarschijnlijk geen gehee len man vorderen, kan deze betrekking met andere gecombineerd worden. De financieele commissie, die ons van advies diende, kan zich met onze voorstellen vereenigen. Wij hebben de eer U voor te stellen tot het in stellen van afzonderlijke administratiën voor den dienst der gemeentewerken, het grondbedrijf en het woning bedrijf en daartoe vast te stellen de hierachter afge drukte ontwerpen. Leeuwarden, den 1 Juli 1920. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden J. M. VAN BEIJMA, Burgemeester. A. JONKEREN, L. Secretaris. ONTWERP I. de Raad der gemeente Leeuwarden gelet op art. 114bis der Gemeentewet, alsmede op het voorstel van Burgemeester en Wethouders besluit vast te stellen de navolgende Art. 1. De inkomsten en uitgaven van het bedrijf worden afgescheiden van de overige inkomsten en uitgaven der gemeente. Art. 2. Onverminderd het bij Burgemeester en Wethouders berustend bestuur en beheer, is de dagelijksehe lei ding van het bedrijf opgedragen aan den directeur der gemeentewerken. Bij ongestelheid, afwezigheid of ontstentenis wordt 215

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1920 | | pagina 108