1100.-
2000.—
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920.
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bijl. no. 38.
6elegd moesten worden tengevolge van de
dieper
afgraving van het terrein met 20 cM. lijkt ons
onjuist. Door het afgraven toch van niet meer dan
20 cM. wordt niet eens de teelaarde geheel ver
wijderd en deze moet voor het leggen der fundee
ringen noodzakelijk weggegraven worden.
Met betrekking tot de wijze van uitvoering van het
werk deelt het bestuur van „Patrimonium" mede dat
zijnerzijds wel niet tot uitvoering in eigen beheer zou
zijn besloten zoo niet de toenmalige burgemeester en
de inspecteur van de volksgezondheid (de vertegen
woordigers van gemeente en Rijk), met wien het
bestuur hieromtrent overleg pleegde, die uitvoering
als de in de gegeven omstandigheden voordeeligste,
zoo zeer hadden aangeprezen.
Van uitvoering in eigen beheer, zooals het bestuur
dat noemt, kan echter bij dezen bouw niet worden
gesproken. De uitvoering geschiedde door twee daar
toe aangewezen personen, die tevens belast waren
met den aankoop van materialen. Slechts enkele
onderdeelen van liet werk zijn bij inschrijving gegund.
De uitvoerders werden beloond met een bedrag van
4l/a °/o van de zuivere bouwkosten (renteverlies, hono
rarium van den architect, kosten van toezicht, kosten
van het bouwterrein, onkosten en rente bleven buiten
beschouwing), terwijl hun 10 zou worden uitgekeerd
van het bedrag dat de bouwkosten minder zouden
bedragen dan de vastgestelde begrooting. Ten laste
van de uitvoerders bleven de kosten van een of meer
uitvoerders, van ongevallen- en ziekteverzekering van
werklieden en opzichters, van alle gereedschappen
en werktuigen (waaronder ook steigerpalen en touwen),
van teeken- en schrijfbehoeften, verlichting, verwar
ming en bediening van de directiekeet, van eventueele
telefoonaansluiting en van het disponibel stellen van
een waterpasinstrument.
De hier toegepaste methode van belooning lijkt ons
een geheel verkeerde, immers het belang van de uit
voerders was hier het tegengestelde van het belang
der woningstichting; hoe duurder de bouw werd van
goedkooper bouwen dan de raming is al van den be
ginne af geen sprake geweest hoe hooger ook de
belooning werd van de uitvoerders. Wij willen hier
mede allerminst zeggen dat dezen misbruik hebben
gemaakt van de gelegenheid die hun aldus geboden
werd om hunne belooning op te voeren, doch wij
willen alleen wijzen op het verderfelijke van een
dergelijk systeem, dat toch zeker in geen geval in
liet belang van de woningstichting geweest kan zijn.
Voor den bouw toch is buiten de waarde van den
grond 570000.— noodig geweest. Om te komen
tot de berekening van de onzuivere belooning dei-
uitvoerders behoeft genoemde som alleen verminderd
te worden met de bovenbedoelde kosten voor archi
tecten-loon en andere. Met deze cijfers voor oogen,
gelooven wij niet dat de genoemde wijze van uit
voering van het bouwplan, voor „Patrimonium" de
financieel voordeeligste geweest is en als gevolg daar
van ook niet voor de gemeente.
Tot de overschrijding van de verleende voorschotten
hebben overigens nog medegewerkt
le. het feit dat in den allerduursten tijd alle be-
noodigde onderdeelen voor waterleiding enz. zijn aan
geschaft, terwijl toch verwacht kon worden dat deze
prijzen zich op die geweldige hoogte niet zouden
handhaven en de bouw dezen spoedigen inkoop niet
noodzakelijk maakte
2e. het ontbreken van een in bijzonderheden om
schreven bestek en voorwaarden, hetwelk als leid
draad kon dienen en waarnaar het werk streng kon
worden uitgevoerd. Wel bestond iets van dien aard,
doch voor het doel zeer onvoldoende;
3e. het geheel ontbreken van een geregelde dage-
lijksche boekhouding op het werk, waarbij alle uit
gaven dadelijk genoteerd en alle ontvangsten geboekt
werden en waaruit ieder oogenblik de juiste stand
van zaken kon blijken. Eens per maand werden dooi
den architect de door de uitvoerders ontvangen en
geverifieerde rekeningen verantwoord en de tot be
taling hiervan benoodigde gelden van de bank opge
nomen. Met de nog loopende nota's werd geen
rekening gehouden. Voor zoover dus eene boek
houding op het werk bestond was deze geheel onder
beheer van de uitvoerders. Hierdoor is het dan ook
te verklaren dat reeds een bedrag van 44685.10 boven
het verleende bouwvoorschot was uitgegeven, vóór
maatregelen genomen werden om dat voorschot ver
hoogd te krijgen. Het genoemde bedrag was voor-
loopig bestreden uit het toegestane grond voorschot
ad 48000.—.
Toen het bestuur der woningstichting door Burge
meester en Wethouders op de overschrijding, waarvan
het college toevallig kennis kreeg, werd gewezen
onder mededeeling dat zij zich zouden houden aan
het toegestane voorschot en bezwaar zouden moeten
maken tegen eene eenigszins beduidende verhooging
daarvan en dat zij hunne medewerking tot verhooging
van het voorschot afhankelijk moesten maken van
een openbare aanbesteding van den bouw der wo
ningen voor zoover deze nog niet had plaats gehad,
berichtte het bestuur bij schrijven van 6 Februari 1919
dat het den woningbouw vrijwel had stop gezet door
aan 80 werklieden ontslag te geven. Op dat tijdstip
was de stand van het werk als volgt:
50 woningen waren gereed en konden worden be
trokken, van de overige 58 was het timmerwerk van
kozijnen, ramen, deuren en trappen gereed en op de
bouwplaats aangevoerd en waren eenige balklagen
gereed gemaakt. Van 10 dezer laatstbedoelde wo
ningen was het metselwerk tot de balklaag opge
trokken, van de overige gedeeltelijk de fundeeringen
gemetseld en eenige tot steigerhoogte opgetrokken,
terwijl van 6 woningen nog niets was uitgevoerd. De
benoodigde steen was gedeeltelijk aangeschaft, zoo
mede andere materialen.
Na het voeren van veel correspondentie met het
bestuur der stichting, hoofdzakelijk over de mogelijk
heid van openbare aanbesteding van het resteerende
van den bouw, werd in de vergadering van Burge
meester en Wethouders van 21 Mei 1919, waarin het
moderamen van het bestuur aanwezig was, overeen
gekomen dat de werkzaamheden door „Patrimonium",
in overleg met den wethouder van Openbare werken
en onder controle van gemeentewerken, zoo spoedig
mogelijk zouden worden hervat en dat na onderzoek
door den directeur der gemeentewerken aan den Raad
een voorstel, om het aangevraagde verhoogde voor
schot toe te staan, zou gedaan worden.
Zonder groote stoornissen heeft het werk daarna
een geregelden voortgang gehad.
Onze algemeene indruk van dezen bouw is, dat er
ten aanzien van het bestuur der woningstichting van
geen kwade trouw mag worden gesproken. Het be
stuur is blijkbaar niet voldoende in staat geweest om
zich een goed oordeel te vormen omtrent de wijze
waarop het voordeeligst kon worden gebouwd. Het
is onze overtuiging en wij hebben dat in het voren
staande overzicht voldoende aangetoond dat bij een
andere wijze van uitvoering van den bouw de kosten
niet gestegen zouden zijn tot de thans bereikte cijfers.
Tevens moet niet worden vergeten dat het Rijk
de gemeente aansprakelijk kan stellen voor de over
schrijding der toegestane bedragen en dus ook de
aangevraagde verhooging kan weigeren. Het doen
van meerdere uitgaven dan de geraamde som, zonder
dat hiervan kennis gegeven wordt, zou dus tot zeer
lastige situaties kunnen leiden.
Nu de werken voltooid zijn, blijkt dat de kosten
gebleven zijn beneden de in totaal aangevraagde voor
schotten; wij schrijven dit voor een gedeelte toe aan
het toezicht dat sinds de hervatting van den bouw
vanwege de gemeente is uitgeoefend.
Aan het bestuur der woningstichting is door ons
gevraagd, nu de bouwkosten vrij nauwkeurig bekend
zijn, eene nieuwe exploitatie-rekening in te zenden
waarbij door verhooging van de huren, zooveel mo
gelijk de uit het verhoogde voorschot voortvloeiende
hoogere bijdragen van Rijk en gemeente werden ge
neutraliseerd. Het bestuur, aan ons verzoek om
toezending van een nieuwe exploitatie-rekening gevolg
gevende, deelde echter mede dat de huren niet zoo
veel konden worden verhoogd dat daardoor de ge-
wenschte neutralisatie werd verkregen. Deze huren,
die bij raadsbesluit van 23 Juli 1918 bepaald werden
voor 14 hoekwoningen op 3.25, voor 28 tusschen-
woningen op ƒ3.00 en voor 66 tusschenwoningen op
2.75 per week, zijn in de nieuwe exploitatie-reke
ning door het bestuur verhoogd tot onderscheidenlijk
ƒ4.50, ƒ3.50 en 3.25. Het wil ook ons voorkomen
dat daarmede de huren op een behoorlijk peil zijn
gebracht.
De exploitatie-rekening laat thans de volgende uit
komst zien
Uitgaven
Annuïteit van 48.000.a 4.446 °/0 2134.08
394.000.— 4.856 °/o 19132.64
26.500.
5.132
150.000.- 5.478 °/o
Onderhoud
Grondbelasting
Waterleiding
Assurantie
Algemeene onkosten en huurverlies
1359.98
8217,-
3700.-
300.-
582.30
Samen 38526.-
Huuropbrengst
14 hoekwoningen
Ontvangsten
28 tusschenwoningen 3.50
66
a 4.50 63.-
98.-
3.25 214.50
375.50
X 52
19526.
Te kort 19000.
Bij raadsbesluit van 23 Juli 1918 werd in het jaar-
lijksch tekort op de exploitatie een bedrag van ten
hoogste 12000.verleend. Als bijdrage van het
ONTWERP.
Rijk in die kósten werd bij Koninklijk besluit van
30 November 1918, no. 28, aan de gemeente jaarlijks
eene totale som van 7842.41 toegezegd (rentevoet-
bijdrage en materialenprijzenbijdrage), zoodat ten laste
der gemeente bleef hoogstens ƒ4157.59 of ƒ38.50
per woning. Blijkens de bovenstaande exploitatie-reke
ning zal het jaarlijksch tekort nu bedragen 19000.
Het bestuur van .Patrimonium" becijfert, dat, met
toepassing van het bepaalde in de circulaire van den
Minister van Arbeid d.d. 25 Juni 1919, no. 6658, in
dat tekort s/4 door het Rijk en of 4750.door
de gemeente zal kunnen worden gedragen, hetgeen
voor de gemeente dus zou neerkomen op 44.
per woning. Deze berekening is evenwel niet juist.
Door den Minister van Arbeid is onlangs, in antwoord
op een hem gedane vraag, betreffende een soortgelijk
geval in de gemeente Apeldoorn, te kennen gegeven,
dat de aanschrijving van 25 Juni 1919 in dien zin is
op te vatten dat een enkele bijdrage wordt toegekend
in de exploitatie-tekorten van woning-complexen, voor
den bouw waarvan voorschotten zijn verleend tegen
eene rente van 5 pet. Bedraagt de rentevoet 4'h pet.,
dan blijft voor die plannen, ook indien voorschot-
verhooging noodig blijkt, het oude stelsel met tweeërlei
bijdrage gehandhaafd. Waar nu aan de verleening
der Rijksvoorschotten aan de gemeente ad 48000.
en 394000.— een rentevoet van 4'fi pet. ten grond
slag ligt en voor de eventueel te verleenen verhoogde
voorschotten, omdat zij na 1 Juli 1919 worden aan
gevraagd, een rentevoet naar 5 pet. zal gelden, is
het moeilijk uit te maken op welk bedrag de Minister
de te vragen hoogere bijdrage zal bepalen. Het wil
ons echter voorkomen dat deze zal worden gesteld op
een zoodanig bedrag, dat het jaarlijks door de ge
meente per woning bij te passen te kort ongeveer
44.zal zijn.
De gezondheidscommissie deelde ons bij schrijven
van 26 April 1920, dat hierbij wordt overgelegd, mede
dat zij tegen inwilliging van het verzoek om de voor
schotten te verhoogen, geen bezwaar heeft.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten
tot vaststelling van het hierachter afgedrukte ontwerp,
Leeuwarden, den 5 Augustus 1920.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
SC HOON DERMARK, L.-Burgemeester.
M. GOSLINGS. Secretaris.
de Raad der gemeente Leeuwarden
overwegende dat bij Koninklijk besluit van 30
November 1918, no. 28, aan deze gemeente voor
schotten uit 's Rijks kas zijn verleend van ten hoogste
48,000.en 394,000.teneinde in staat te zijn
voorschotten van gelijke bedragen te verleenen aan
de woningstichting „Patrimonium" alhier, ten behoeve
van den aankoop van grond en van den bouw daar
op van 108 arbeiderswoningen en 1 werkplaats aan
den weg Achter de Hoven
dat het bestuur dier stichting zich bij adres d.d.
10 Maart 1919 tot den gemeenteraad heeft gewend
met verzoek de bovengenoemde voorschotten te ver
hoogen met 26,500.— ten behoeve van het grond-
voorschot en met 150,000.ten behoeve van het
bouwvoorschot, daar gebleken is dat de kosten van
aankoop en ophooging van het terrein een bedrag
van f 74,500. en die van den bouw der woningen
een bedrag van 544,000.— nabij zullen komen
en met verzoek tevens om de bijdrage uit de ge
meentekas in het tekort op de exploitatie te ver
hoogen
254
255