lU 1, n 0.05; Vs 0.025 n h li n nn 0.05 Bijlage no. 61. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. voor den waagmeester van f 900.tot f 1100. voor de waagwerkers en de waagwerker-wegers voor aan de waag gewogen goederen a. voor elk 1/1G vat boterf 0.01 n X/8 tl n11 0-02 5 b. voor alle andere goederen: voor elke 50 kilogram, gedeelten voor vol gerekend, f 0.05, met dien verstande, dat voor partijen van 25 kilogram en minder geen werkloon wordt genoten. vóór de wegersf 182. De wegers, tevens waagwerkers zijnde, genieten als weger geen afzonderlijke belooning. De loon en worden wekelijks door den waagmeester gelijkelijk onder de waagwerkers verdeeld. a. voor elk Vi6 vat boterf 0.01 b. voor andere goederen voor elke 50 kilogram, gedeelten voor vol gerekend, f 0.05, met dien verstande, dat voor partijen van 25 kilogram en minder geen werkloon wordt genoten. De loonen worden wekelijks door den beurs- en waag meester gelijkelijk onder de waagwerkers verdeeld. B. te bepalen, dat deze wijziging den 1 Januari 1921 in werking treedt. Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd, 346 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bijl. no. 61. STEUNVERLEENING aan de Waterleiding- Maatschappij. WIJZIGING TARIEVEN. SCHROBVERBOD. Aan den Gemeenteraad,. In Uwe vergaderingen van 14 en 28 Mei 1918 werd behandeld een voorstel van Burgemeester en Wet houders om goed te keuren, dat door de Leeuwarder Waterleiding Maatschappij tijdelijk de tarieven werden verhoogd met 20 Na discussie werd dit voorstel met 13 tegen 9 stemmen verworpen. Gedurende de behandeling van dit punt bracht de heer Haverschmidt het denkbeeld naar voren om met de maatschappij van gedachten te wisselen over over neming door de gemeente dit denkbeeld werd vast gelegd in een motie, die door Burgemeester en Wet houders werd overgenomen. Na enkele onderhandelingen werd tusschen Burge meester en Wethouders eenerzijds en Commissarissen der Maatschappij anderzijds den 5 Juni 1919 een overeenkomst aangegaan, waarbij overeengekomen werd, dat een prijs voor overname der aandeelen zou worden bepaald door een commissie, bestaande uit de heeren H. Blok Wijbrandi te 's Gravenhage, G. H. Hintzen te Rotterdam en twee accountants, van wie één aan te wijzen door de Amsterdamsche Bank te Amsterdam, en één door de Twentsche Bank te Amsterdam. Burgemeester en Wethouders en Commissarissen der Maatschappij verbonden zich respectievelijk om een voorstel tot aankoop der aandeelen aan den Raad te doen en om zooveel mogelijk aandeelen voor ver koop aan de gemeente in handen te zien te krijgen. Na deskundige voorlichting wij voegen het betreffende rapport bij de stukken bepaalde deze commissie de waarde der aandeelen op 68 Bij de verdere afwikkeling dezer zaak werd ons bekend, dat zoowel aan de zijde van den Raad als aan die van aandeelhouders na lezing van het rapport de subjectieve meening naar voren zou komen, dat deze taxatie niet goed was aandeelhouders meenden dat zij te laag en raadsleden dat zij te hoog was. Waar aan beide zijden verschillende belanghebbenden de waarde-taxatie aanvechtbaar achtten, zijn deze onderhandelingen tot geleidelijke overneming van de aandeelen der maatschappij op niets uitgeloopen. Intusschen steeg de financieeele nood der maat schappij. Wonder is dit ook niet, waar nog altijd tarieven gelden van ongeveer 30 jaar geleden. Het winstaandeel der gemeente, ingevolge art. 18 der, statuten bedragen hebbende over de jaren 1915 f 7349.13; 1916 f 5693.79; 1917 f 2046.25; 1918 f 480.10, werd dan ook over 1919 gereduceerd tot nihil. De totale onkosten der maatschappij stegen van ruim f 46,000.in 1913 tot ruim f 109,000.in 1919. De winst per Ms. water daalde van ruim 11 cent in 1913 tot ruim 4 cent in 1919. Waar in 1913 op de aandeelen slechts een dividend kon worden uitgekeerd van 5x/2 is het te begrijpen, dat thans het bestaande tarief onhoudbaar is geworden. Commissarissen dienden dan ook den 19 Maart 1920 een nieuw verzoek om verhooging van de tarieven, benevens een verzoek tot wijziging van de statuten in. Deze verzoeken werden in Uwe vergadering van 23 Maart d.a.v. in onze handen gesteld om prae-advies. Ondertusschen was en is sindsdien steeds meer gebleken dat de capaciteit der waterleiding niet meer voldoende is om de stad behoorlijk van water te voorzien. Toenemend verbruik, als gevolg van uit breiding der stad en aansluiting van meerdere per- ceelen is zeer zeker een oorzaak, doch aan den anderen kant mag niet worden voorbij gezien, dat de weigering van verhooging der tarieven de maatschappij, die toch al niet zeer kapitaalkrachtig was, geheel vleugel lam heeft gemaakt. Waar wij meenden dat, indien de tarieven verhoogd en de concessievoorwaarden eventueel gewijzigd werden, daartegenover moest staan de waarborg dat het buizen net, de machine-installatie, kortom het geheele bedrijf zoodanig moest worden ingericht, dat het volkomen berekend is voor de ongestoorde watervoorziening van de gemeente en wij moesten erkennen dat de vol ledige beoordeeling van het verzoek voor ons college niet mogelijk was zonder deskundige voorlichting, vroegen wij een expert te mogen aanstellen. In Uwe vergadering van 13 Maart j.l. werden wij daartoe gemachtigd. Wij verzekerden ons daarop van de medewerking van den heer P. Wirtz, ingenieur bij de gemeente drinkwaterleiding te Rotterdam. Onder dagteekening van 21 Augustus 1920 ont vingen wij van dezen deskundige een rapport met voorstellen, dat wij hierbij aan Uwe vergadering overleggen, aangevuld en op enkele punten gewijzigd bij een nader schrijven van 5 October d.a.v. naar aanleiding van een mondelinge bespreking met ons college. Naar te verwachten was, blijkt uit dit rapport zeer sterk, dat de capaciteit der waterleiding, met uitzonde ring van den toren en het stadsbuizennet, veel te klein is en slechts- met zeer groote kosten zoo iu orde is te brengen, dat deze geheel voldoende is. Wij verwijzen voor cijfers voor de onderdeelen naar het rapport; er blijkt uit dat de heer Wirtz berekent, dat noodig is a. bij het bestaan van een schrobverbod f 600,000. b. bij het toestaan van schrobben met leidingwater 670,000.—. Nu is volgens art. 2 der concessievoorwaarden de concessionaris wel verplicht het water aan te voeren „in zoodanige hoeveelheid, als ten behoeve van den „publieken dienst en van de ingezetenen gedurende „den geheelen duur der concessie noodig zal blijken „te zijn" en zou ons college volgens art. 3 bevoegd zijn de maatschappij te sommeeren tot nakoming van hare verplichting door uitvoering van bepaalde door ons te noemen werken, het derde lid van art. 26 zegt echter, dat in alle gevallen vervallen van rechts wege der concessie, of vervallenverklaring door den Raad, indien de bevolen werken niet worden uitge voerd „zooveel mogelijk rekening wordt gehouden „met de redenen, welke tot verschooning van den „concessionaris kunnen strekken, inzonderheid met „beweerde overmacht". Wij erkennen hier niet, dat de maatschappij zich met recht op redenen van verschooning of op over macht zou kunnen beroepen op grond, dat een door haar gevraagde tariefsverhooging in 1918 niet door den Raad is toegestaan. De uitspraak in deze zou ten slotte bij den rechter zijn, maar wij zouden een langdurig geschil willen voorkomen, terwijl onder tusschen gedurende langen tijd de inwoners dezer stad voor de zooveelste maal hun kraantje weer tevergeefs zullen opendraaien, met alle last en schade daaraan verbonden. Hierbij komt, dat ook de maatschappij voor uit voeringder uitbreidingswerken over contanten moet kun nen beschikken. Wij geven niet veel voor de kans van slagen van een publieke emissie van nieuwe aandeelen of obligatie's, tenzij misschien de gemeente rente en aflossing dezer laatste waarborgde. Zelfs bij willige medewerking der maatschappij tot 347

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1920 | | pagina 175