s
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920.
SH*
O
a
Hoofdstuk
XII
Hoofdstuk
XIII
OMSCHRIJVING DER UITGAVEN.
Uitgegeven
BEDRAG
in 1918.
GERAAMD BEDRAG
voor
_&p
O
1919
1920
Over te brengen
250
250
331
Art. 5
Belegging van kasgeld
Daar het wenschelijk is overtollig kasgeld te be
leggen, is hiervoor eene som van 100.000,uit
getrokken.
Vergelijk volgno. 79.
100.000
100.000
332
Art. 6
Onder hypothecair verband verstrekte gelden
voor woningbouw
Niet bekend is welk bedrag in 1919 krachtens de
Woningbouwverordening 1917, gemeenteblad no.
12 van 1917, zal worden aangevraagd. Geraamd is
eene som van 50.000,
Vergelijk volgno. 93.
8.500
50.000
50.000
333
Art. 7
Storting in het reservefonds voor van gemeente
wege verstrekte gelden ten behoeve van woning
bouw
Volgens het bepaalde bij artikel 9 der Woning
bouwverordening, gemeenteblad no. 12 van 1917,
moet jaarlijks ten laste van de gemeentebegrooting
gebracht worden ter storting in een reservefonds
5 der volgens die verordening geschoten gelden
of het restant daarvan.
In 1917, 1918 en 1919 is geschoten 36.400,
waarop is afgelost 3.915,rest 32.485,zoo
dat de storting bedraagt 1.624,25.
1.095
1.624
25
Totaal van het Xllde hoofdstuk
8.500
151.345
151.874
25
HOOFDSTUK XIII.
KOSTEN TER ZAKE VAN PENSIONNEERING EN VERZEKE
RING VAN GEMEENTE-AMBTENAREN.
334
Art. 1
Pensioenen van wethouders en gemeente-ambte
naren i
Op dit artikel is uitgetrokken het totaal der door
de gemeente verleende pensioenen, welke gespeci
ficeerd zijn op een bij de stukken overgelegden
staat.
10.612
19
8.912
79
8.557
79
335
Art. 2
Terugbetaling aan het pensioenfonds van ge
meente-ambtenaren van pensioenen verleend aan
in dienst der gemeente geweest zijnde ambte-
Door de gemeente is gebruik gemaakt van het
recht, haar toegekend bij artikel 68 der Pensioen
wet voor de gemeente-ambtenaren 1913, zoodat
de na 1 October 1913 aan de bij genoemd artikel
bedoelde ambtenaren verleenen en nog te verleenen
pensioenen aan het fonds moeten worden terug
betaald. Verwacht wordt dat een som van 13.500,-
voor 1920 voldoende is.
Vergelijk volgno. 64.
11.899
59
13.000
13.500
336
Art. 3
Storting in het pensioenfonds van gemeente
ambtenaren van bijdragen voor pensioen en in
koopsommen voor vertrokken ambtenaren
Voor de na 1 Mei 1913 aangestelde ambtenaren
moet worden gestort 7% van de jaarwedde en voor
de ambtenaren, die zijn aangesteld vóór 2 Mei 1913
13.236
99
12.000
20.000
Over te brengen
35.748
77
33.912
79
42.057
79
86
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bijl. no. 1.
u
O
Hoofdstuk
XIII
Hoofdstuk
OMSCHRIJVING DER UITGAVEN.
Uitgegeven
BEDRAG
in 1918.
GERAAMD BEDRAG
voor
b£)
O
XIV
1919
1920
Overgebracht
35.748
77
33.912
79
42.057
79
en na 1 October 1913 in den dienst van eene andere
gemeente overgegaan zijn of zullen overgaan, 8
van liet totaal der in dienst der gemeente genoten
inkomsten. Voor 1920 wordt geraamd dat de uit
gaven zullen bedragen 20.000,
erge lijk volgnos. 64 en 65.
337
Art. 4
Storting in het pensioenfonds voor weduwen en
weezen van gemeente-ambtenaren
Voor de in dienst zijnde mannelijke ambtenaren
moet worden gestort 5% van de genoten wordende
tractementen, voor de vrouwelijke 1%. De stortin
gen voor 1920 worden geraamd 25.000,te zul
len bedragen.
Vergelijk volgno. 64.
15.861
03
16.000
25.000
338
Art. 5
Betaling van ontvangen pensioensbijdragen ten
behoeve van andere gemeenten
Geraamd wordt dat de uitgaven op dit artikel
150,per jaar zullen bedragen.
Zie volgno. 66.
92
725
150
150
339
Art. 6
Inkoopsommen aan het Rijk verschuldigd voor
ambtenaren, die den dienst der gemeente hebben
verlaten en overgegaan zijn als burgerlijk ambte
naar
Aan inkoopsommen is ongeveer 1.750,per
jaar verschuldigd.
1.380
875
1.750
1.750
340
Art. 7
Gratificatiën en toelagen aan eervol ontslagen
gemeente-ambtenaren of aan weduwen van ge
meente-ambtenaren
Uitgetrokken tot het bedrag der einde September
1919 toegekende gratificatiën en toelagen, welke
gespecificeerd zijn op een bij de stukken overge
legden staat.
3.056
52
4.129
85
5.155
75
341
Art. 8
Uitkeering aan de Onderlinge risico-vereeniging
van Nederlandsche gemeenten
In het onzekere welk bedrag over 1920 moet
worden betaald, is in verband met de uitgaven over
1918 een bedrag van 6.000,op de begrooting
uitgetrokken.
6.148
34
3.500
6.00C
342
Art. 9
Te betalen voorschot aan „De Tuinbouw-Onder-
106
12
120
130
Daar de werklieden in de plantsoenen niet tegen
de geldelijke gevolgen van ongevallen zijn verze
kerd, is voor hen een verzekering aangegaan bij
„De Tuinbouw-Onderlinge". Het te heffen voor
schot bedraagt 7.50 per 1.000,— loon. Over
1920 zal ongeveer 130,betaald moeten worden.
Totaal van het XITIde hoofdstuk
62.39-:
38
59.562
64
80.243 54
HOOFDSTUK XIV.
ANDERE UITGAVEN, NIET ONDER DE VORIGE
HOOFDSTUKKEN BEHOORENDE.
343
Art. 1
Subsidiën aan onderscheidene drankbestrijders-
30C
i
30C
50(
Over te brengen
30C
30C
>-
500