Bijlage no. 20.
172
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bijl. no. 20.
en het gewenscht is dat de gemeente haar een voor
schot uit de gemeentekas verleent
gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
besluit
aan de vereeniging voor volkshuisvesting te Leeu
warden voor den aankoop van perceelen grond,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie D,
nos. 338, 718, 720, 1661, 719, 714, 722 en 717, ter
gezamenlijke grootte van 14.88.98 H.A., tegen den
prijs van 1.45 per M2., met de daarop vallende
kosten, zulks voor den bouw van 409 woningen, een
voorschot uit de gemeentekas te verleenen tot een
bedrag van ten hoogste 225,000.—, onder de
volgende voorwaarden
a. het geld wordt tegen eene rente van 6
's jaars verstrekt tot aan den dag waarop het voor
schot, te zijner tijd overeenkomstig de bepalingen
der woningwet uit 's Rijks kas aan te vragen, door
het Rijk aan de gemeente en door deze aan de
vereeniging wordt uitgekeerd
b. de met het voorschot aangekochte grond mag
zoolang het voorschot niet geheel is terugbetaald,
zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders
niet worden verkocht of bezwaard
c. de voorgenomen bouw moet zoo spoedig mogelijk
ter hand worden genomen en voltooid zijn binnen twee
jaren nadat het voorschot aan de vereeniging is
uitbetaald,
en voorts op nader door Burgemeester en Wet
houders te stellen voorwaarden en bepalingen.
Leeuwarden, den
19
De Raad voornoemd
WIJZIGING der verordening op het getal
en de jaarwedden der leeraren aan het
gymnasium (Gemeenteblad nos. 24 van
1916 en 21 van 1919).
Aan den gemeenteraad.
Zooals Uwe Vergadering bekend is trachtten wij
bij de herziening van de bezoldiging van de leeraren
van het gymnasium in het vorige jaar, op aandrang
van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen, zooveel mogelijk verband te leggen tusschen
die bezoldiging en die van de leeraren aan de Rijks
Hoogere Burgerscholen met 5-jarigen cursus. Zulks
had plaats, omdat een regeling van de jaarwedden
voor de eerstgenoemden boven het peil voor de laatst
genoemden door het Rijk aangenomen, zooals oorspron
kelijk door U werd vastgesteld bij besluit van 24
December 1918 no. 625R/306, de goedkeuring van den
Minister niet kan verwerven. Werkt deze samenkop
peling door toedoen van hooger hand ongunstig voor
de leeraren aan het gymnasium als het Rijk in de
bezoldiging achteraan mocht komen, zij brengt tevens
de billijkheid mee do jaarwedden voor het personeel
van het gymnasium te verhoogen als de bezoldiging
voor de Hoogere Burgerscholen gunstiger wordt. En
hiermede is het motief aangegeven van het voor
stel, dat wij U bij dezen wenschen voor te leggen.
De bezoldiging van de leeraren aan het gymnasium
naar Uw besluit van 11 Maart 1919 hing samen met
die van de leeraren der Rijks Hoogere Burgerscholen
in eene gemeente der 3e klasse van het bezoldigings
besluit der rijksambtenaren van 3 September 1918,
Staatsblad no. 541. Tot die klasse toch behoorde
onze gemeente. Nu werd echter bij Koninklijk besluit
van 9 October 1919, Staatsblad no. 598, de gemeente
Leeuwarden op de lijst, aangevende de rangschikking
der gemeenten of onderdeelen daarvan in klassen, van
do 3de naar de 2e klasse overgebracht. Op grond
van artikel 2, 2e lid, van genoemd Koninklijk besluit
van 1918 werden daardoor de jaarwedden van de lee
raren der Rijks Hoogere Burgerschool alhier niet 8 °/0,
maar 4 °/o minder dan die voor hunne collega's in
eene gemeente der Ie klasse. De verandering gold
van 1 Juli 1919 af. Van dien dag alzoo zullen de
salarissen van do leeraren aan het gymnasium eene
gelijke verhooging moeten ondergaan. Alvorens nu
eene nieuwe regeling op te zetten, hebben wij ons ge
wend tot den Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen met de vraag, tot welke bedragen de
gemeente in dozen de jaarwedden kan opvoeren om
geen bedenkingen te ontmoeten bij latoro aanbieding
tot goedkeuring en tpt welken datum de nieuwe rege
ling kan terugwerken.
In den loop van de correspondentie is echter ver
schenen het Koninklijk besluit van 23 Januari 1920,
'Staatsblad no. 37, waarbij de bezoldiging van de rijks
ambtenaren opnieuw is gerogeld en verhoogd. Dit
besluit wordt geacht in werking te zijn getreden 1
Januari 1920.
Verhooging van belooning voor de leeraren aan het
gymnasium is alzoo noodigle. tengevolge van de
plaatsing van Leeuwarden in eene hoogere klasse
met behoud van den vroegeren grondslag en 2e. ten
gevolge van de nieuwe rijksregeling, dus van een
nieuwen grondslag.
De Minister heeft ons bij schrijven van 31 Januari
j 1- no. 261, afd. H. O. geantwoord, dat de nieuwe
regeling, tengevolge van de plaatsing in eene hoogere
klasse, tot 1 Juli 1919 kan terugwerken. Zijn Excel
lentie voegt een ontwerpregeling voor de salarissen
bij het schrijven, welke bij vaststelling dus later geen
bezwaren zullen ontmoeten.
Wijl bij de rijksregeling voor de bezoldiging van
de leeraren aan de Hoogere Burgerscholen uitgegaan
wordt van de jaarwedden der leeraren, waaruit alsdan
het salaris van den Directeur wordt afgeleid, zal die
weg ook door de gemeente ingeslagen moeten worden
bij het bepalen van de jaarwedde van den rector aan
het gymnasium.
De leeraren van het gymnasium gelijk stollende met
die van do Hoogere Burgerscholen, komen wij voor
1919 (van 1 Juli af) op een minimum-jaarwedde van
2880.met verhoogingen om de 2 jaar van ƒ200.
en eene laatste verhooging van 40.tot een maxi
mum van 4320.voorden conrector ƒ200.meer,
dus tot een maximum van 4520.Dit bedrag
behoort dan bij analogie van de rijksregeling de mini
mum-jaarwedde van den rector te zijn, opklimmende
met 190.om de 2 jaar tot f 5280.De hier
bedoelde leeraren geven van 18 tot 24 lesuren per
week.
Voor leeraren met minder dan 18 lesuren dient de
belooning gebracht te worden op 140.per weke-
lijksch lesuur, telkens na 2 jaar te verhoogen met
f 10.voor den leeraar in de gymnastiek op f 110.
per wekelijksch lesuur, viermaal te verhoogen met
f 7.50 telkens na 2 jaar en 3 maal met 5.even
eens telkens na 2 jaar.
Thans de regeling, bij analogie gebaseerd op het
Koninklijk besluit van 23 Januari 1920, Staatsblad
no. 37, welke van 1 Januari 1920 af zal gelden.
De leeraren aan de Rijks Hoogere burgerscholen
mot 5-jarigen cursus (met 1924 lesuren) worden in
gemeenten der le klasse bezoldigd met eene minimum-
jaarwedde van f 3600.opklimmende om de 2 jaar
met 250.tot f 6500.en bij het bezit van den
doctorstitel tot 6000.Voor de leeraren aan het
gymnasium in onze gemeente (2e klasse) moet de
minimum-jaarwedde 4 °/0 lager gesteld worden, dus
3360.opklimmende om de 2 jaar met f 240.
(zijnde 4 °/0 minder dan f 250.de opklimming in
de eerste klasse gemeenten) tot 5280.en bij den
doctorstitel tot 5760.—
Voor den conrector f 3560.tot 5480.Dit
laatste bedrag vormt in het stelsel de minimum-jaar
wedde van den rector, opklimmende met 240.
om de 2 jaar tot 6440.
Voor do leeraren met minder dan 18 lesuren per
week blijft de bezoldiging gelijk zo was, voor den
leeraar in de gymnastiek wordt zij ƒ120.por weke
lijksch lesuur, achtmaal verhoogd met f 10.per
wekelijksch lesuur, telkens om de 2 jaar.
Voorts is het nog noodig, teneinde gehoel aan te
sluiten bij de rijksregeling, de bepaling omtrent het
meetellen van diensten aan andere inrichtingen van
onderwijs te wijzigen en aan te vullen.
Wat den concierge betreft, zij in herinnering go-
bracht, dat diens jaarwedde bij de laatste regeling
daarvan werd vastgesteld boven do rijksregeling in
dezen en dat do Minister zich daarbij heeft neerge
legd, omdat de concierge tevens diensten heeft te
verrichten als amanuensis.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten
1°. tot wijziging van de verordening tot vaststel
ling van het getal en de jaarwedden der leeraren aan
het gymnasium, gerekend met ingang van 1 Juli 1919
173