e no. 16. 100.- 100.- ijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. Hijl 710. 16. VERORDENING, regelende de belooning van de vakonderwijzeressen in de hand werken en van de vakonderwijzers in het teekenen (bijlage no. 68 van 1920). Aan den Gemeenteraad. In Uwe vergadering van 11 Januari 1.1 kwam onder junt 9 van de agenda aan de orde het in bijlage o. 68 van 1920 opgenomen voorstel van 25 November 920 tot wijziging der salarisverordening voor het üger onderwijs 1919. In verband met een intusschen jigekomen, daarop betrekking hebbend, adres van |e afdeeling Leeuwarden van den Bond van Neder- andsche Onderwijzers, werd de behandeling van jedoeld voorstel aangehouden en het genoemde adres m prae-advies in onze handen gesteld. Uit het hierbij overgelegde, door ons ingewonnen, jdvies van de commissie van toezicht op het lager nderwijs zal U blijken, dat die commissie voorstelt in wee gevallen het salaris hooger op te voeren dan door ms wordt voorgesteld, terwijl tevens in overweging rordt gegeven de regeling niet op 1 Januari 1921, coals wij wenschten, doch op 1 Januari 1920 te laten tigaan. Ter verduidelijking vermelden wij hieronder de ledachte bedragen per wekelijksch lesuur, zooals zij jezerzijds waren voorgesteld en zooals zij thans door e commissie worden gewenscht. akonderwijzeressen in de handwerken aan lagere scholen hem in de hoogste drie leerjaren (m. u. 1. o. klassen) 'akonderwijzers in het teekenen met lagere akte dem met middelbare akte B. en W. 60.— 70.- 100.- C. v. T.L. O. 75. 75.- 100.- Bij nader inzien en op de door haar ontwikkelde gronden hebben wij tegen de door de commissie in overweging gegeven hoogere bedragen geene bezwaren 9o kunnen wij ons ook met de voor de inwerking treding der regeling op 1 Januari 1920 aangevoerde ledenen vereenigen. Met de opmerking van de commissie, dat als de kanhangige reorganisatie van het onderwijs tot stand komt, er geen sprake meer is van scholen van ver- ichillende klassen, behoeft geen rekening te worden gehouden, zoolang die reorganisatie nog niet haar beslag heeft gekregen. Ten aanzien van de belooning van de vakonder wijzers in de gymnastiek, waarop de commissie lan het slot van haar schrijven doelt, kunnen wij bededeelen dat het in ons voornemen ligt binnen VNTWERP. kort die belooningen nader onder de oogen te zien, als gevolg waarvan U dan eventueel een voorstel zal bereiken. Aanvankelijk werd voorgesteld de salaris-verorde ning voor het lager onderwijs (gemeenteblad no. 41 van 1920) te wijzigen overeenkomstig de bij het oorspronkelijk voorstel aangegeven veranderingen. Nu evenwel die verordening door de nieuwe Lager Onderwijswet voor het grootste gedeelte met ingang van 1 Januari 1921 is vervallen, (artt. 1 tot en met 4) doordat,bij ingevolge die wet verschenen algemeene maatregelen van bestuur is voorzien in hetgeen die artikelen regelden, vinden wij het beter deze beloo ningen thans in eene afzonderlijke (nieuwe) verordening op te nemen. Derhalve zal de thans bestaande regeling, opgenomen in de artikelen 6 en 7 van bovenaangehaalde salaris-verordening, moeten worden ingetrokken. Daarbij kan tegelijkertijd de regeling van de belooning voor het geven van onderwijs in de gymnastiek buiten de schooluren, neergelegd in art. 8 dier verordening, worden ingetrokken. Die regeling heeft toch geen reden van bestaan meer, doordat het onderwijs niet meer buiten den gewonen schooltijd behoeft te worden gegeven, nu aan elke school een gymnastieklokaal is verbonden. In art. 5 van die verordening worden nog beloo ningen genoemd, welke boven de bij de wet bepaalde verhoogingen van jaarwedden kunnen worden toege kend. Deze belooningen werden gegeven ingevolge art. 26duodecies der oude Lager Onderwijswet. Daar deze wet met 1 Januari 1921 is vervallen, zouden die belooningen dus niet meer kunnen worden toe gekend als niet in de nieuwe wet opnieuw de be voegdheid daartoe aan den gemeenteraad was gegeven. Binnen kort zal Uwe Vergadering dan ook een daartoe strekkend voorstel worden gedaan en waarbij dan tegelijkertijd zal worden voorgesteld de thans daar omtrent voorkomende regeling in art. 5 der meer genoemde verordening in te trekken. In verband met het bovenstaande hebben wij de eer U hierbij, zulks met terugneming van ons in bijlage no. 68 van het vorige jaar opgenomen voor stel, een nieuw ontwerp ter vaststelling aan te bieden, waarbij tevens in overweging wordt gegeven in te trekken de artikelen 6, 7 en 8 der salaris-verordening voor het lager onderwijs 1919, (gemeenteblad 1920 no. 41), vastgesteld bij raadsbesluit van 23 September 1919 no. 393R/206, zooals die verordening is gewijzigd bij raadsbesluiten van 11 November 1919 no. 491R/259 en 10 Februari 1920 no. 78R/34, met ingang van 1 Januari 1920 en de overige artikelen dier verordening met uitzondering van art. 5, met ingang van 1 Januari 1921 en U voorts aan te raden te besluiten op het adres van 7 Januari 1.1. van de afdeeling Leeuwarden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers te doen antwoorden, dat daarop is gelet. Leeuwarden, 3 Maart 4 Mei 1921. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. De Raad der gemeente Leeuwarden gezien het voorstel van Burgemeester en Wet houders besluit a. gerekend met ingang van 1 Januari 1920 in 219

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 109