Bijlage no. 17. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. te trekken de artikelen 6, 7 en 8 der Salarisverorde ning voor het lager onderwys 1919 (gemeenteblad no. 41 van 1920); b. vast te stellen de navolgende VERORDENING, regelende de belooning van de vakonderwijzeressen in de hand werken en de vakonderwijzers in hel teekenen bij hst lager onderwijs. Art. 1. De jaarwedden van de vakonderwijzeressen in de handwerken bedragen per wekelijksch lesuur I. aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen der vierde klasse betreft, onder II bepaalde) 76.-. II. aan de scholen der vierde klasse, voor zoover de onderwijzeressen zijn aangesteld voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het einddiploma 100.—. Boven de jaarwedden, bedoeld onder I van het eerste lid, wordt voor het bezit van de akte, genoemd onder t van artikel 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs, een jaarlijksche toelage van 50.- toegekend, tenzij dat bezit vereischt is voor het geven door de betrokken onderwijzeres van onderwijs in de fraaie handwerken voor meisjes. Art. 2. De jaarwedde van den onderwijzer in het teekenen aan de school der eerste klasse voor meisjes bedraagt 200.—. De belooning van den vakonderwijzer in het tee kenen aan de scholen der vierde klasse voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het eind diploma bedraagt f 75.'sjaars per wekelijksch lesuur bij het bezit der lagere akte en f 100- 's jaars per wekelijksch lesuur bij het bezit der middelbare akte voor dat vak. Onder middelbare akte wordt in dit artikel ver staan de acte genoemd onder M1 van het Koninklijk besluit van 24 April 1886 (Stb. no. 112) of die, genoemd onder Ha van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1910 (Stb. no. 239). Art. 3 Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden den 1 Januari 1920. c. gerekend met ingang van 1 Januari 1921 in te trekken, met uitzondering van art. 6, de Salarisver ordening voor het lager onderwijs 1919 (gemeenteblad 1920 no. 41). Bijlag6 tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. Bijl. no. 17 Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd, WIJZIGING van onderscheidene verordeningen in verband met de invoering van een centraal kasbeheer. Aan den Gemeenteraad. In Uwe vergadering van den 14 December 1920 werd, op ons daartoe gedaan voorstel (bijlage no. 56 van 's Raads handelingen 1920), besloten tot vaststelling van eene verordening betreffende het centraal kas beheer. Waar deze verordening niet valt onder de be palingen van art. 114h/s der Gemeentewet, daar zij, gelijk in ons bovenaangehaald voorstel nader is uit eengezet, slechts de instelling van een administratieve centrale kas bedoelt, is zij niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen. Hier is namelijk geen sprake van een afzonderlijk bedrijf met eigen ontvangsten en uitgaven: de gemeentelijke kasmiddelen worden slechts op één punt administratief te zamen gebracht (de centrale kas) en vandaar uit beheerd. De onderscheidene gemeentebedrijven, aan welke de hier bedoelde kasmiddelen behooren, behouden ieder hare eigen administratie en werken krachtens eene voor elk bedrijf vastgestelde verordening ex art. WAbis oer Gemeentewet. De bovenbedoelde verordening op het centraal kas beheer, alzoo niet aan de goedkeuring van Gedepu teerde Staten onderworpen zijnde, bevat echter eenige bepalingen die een verdere uitvoering geven aan de voorschriften der gemelde bedrijfsverordeningen of wel eene verdere strekking hebben dan deze. Waar dit het geval is, zou derhalve gesproken kunnen worden van eene wijziging der laatst genoemde verordeningen en deze wijziging zou als zoodanig wel aan de goed keuring van Gedeputeerde Staten onderworpen zijn. Het is daarom wenschelijk ieder der onderscheidene bedrijfsverordeningen zoodanig te wijzigen, dat daaraan de verordening op het centraal kasbeheer aansluit, zonder dat van deze laatste een verdere strekking uit gaat. In de hierachter afgedrukte ontwerpen is daar mede rekening gehouden. Het ligt in de bedoeling, zooals wij reeds in bijlage no. 56 van 1920 mededeelden, ook de overtollige kas gelden van den gemeenteontvanger te storten bij ban kiers en over de centrale kas te laten loopen. De veror dening op het centraal kasbeheer is door eene kleine aanvulling daaraan dienstbaar te maken. Naast de hiervoren bedoelde wijzigingen, is het ge- wenscht in de bedrijfsverordeningen nog enkele andere aan te brengen, beoogende om zooveel mogelijk een heid in de terminologie dier verordeningen te ver krijgen. Mede is in enkele verordeningen, voor zoover des wege geen afzonderlijk fcrmatie-besluit van het per soneel bestaat, de benoeming, de schorsing en het ont slag van de administratieve ambtenaren geregeld. Waar een dergelijk besluit reeds bestaat, zijn de bepalingen tiienaangaande aangevuld. Wij maken van deze gelegenheid gebruik om mede in behandeling te nemen het amendement van de heeren Nijholt en De Boer, in de raadsvergadering van den 27 juli 1920 ingediend op de door ons college, tegelijk met andere wijzigingen, voorgestelde wijziging van art. 19 der verordening op het beheer der gemeentelijke gasfabriek. Gelijk U bekend is, is de strekking van het amen dement om uit genoemd artikel de bepaling omtrent eene winstuitkeering aan de gemeente te doen verval len en daarvoor in de plaats te lezen: „een aandeel in de algemeene onkosten der gemeente in verhouding tot de diensten, door de gemeente aan het bedrijf verleend". De andere door ons college in de hierbedoelde ver ordening voorgestelde wijzigingen werden in de boven genoemde raadsvergadering aangenomen, doch de eindvaststelling daarvan werd, in verband met het in gediende amendement op art. 19, eveneens aangehou den. De toen aangenomen wijzigingen zijn in ons voor stel van heden overgenomen, eventueel gewijzigd als gevolg van de invoering van het centraal kasbeheer. Ons bepalende tot het amendement Nijholt-De Boer merken wij op dat reeds bij de aanbieding der begroo ting van de gasfabriek voor het jaar 1921 is te kennen gegeven (zie bijlage no. 65 van 1920) dat wij met het amendement konden medegaan, in verband waarmede op die begrooting onder Hoofdstuk Xlla der Lasten een post van 25,000.— werd voorgesteld als aandeel in de algemeene onkosten der gemeente, in verhouding tot de diensten door de gemeente aan het bedrijf ver leend. Deze post werd bij de vaststelling der begroo ting tengevolge van een ingediend amendement ver laagd tot 10,000.—. De geraamde winst werd bij die begrooting bestemd om ten goede te komen van de exploitatie van het bedrijf van het dienstjaar 1923 en vloeide derhalve niet meer geheel of gedeeltelijk in de gemeentekas. De commissie voor de lichtfabrieken spreekt in haar rapport van 16 November 1920, no. 780 G aangaande dit punt de overtuiging uit dat het maken van winst op de gasproductie, met de bedoeling die winst als een ontvangpost in de gemeenterekening op te nemen, in strijd is met het beginsel van progressieve belasting heffing en vrijstelling van belasting-betaing, door toe passing van aftrek van een bepaald bedrag voor nood zakelijk levensonderhoud. In genoemd rapport geeft de commissie voorts in overweging de bepalingen omtrent het afschrijvings- en vernieuwingsfonds te doen vervallen. Naar de mee ning der commissie heeft het niet den minsten zin bedoeld fonds te laten bestaan. Op gebouwen en machinerieën, aldus de commissie, wordt door de thans vastgestelde afschrijvingspercentages voldoende afgeschreven. De aan de gemeente toekomende rente-vergoeding en de aflossingen kunnen als gewone uitgaafposten op de begrooting worden gebracht en uit de ontvangsten worden bestreden, terwijl uitgaven voor vernieuwing, verbetering of uitbreiding van het bedrijf uit leeningen, door het bedrijf aan te gaan, zullen worden betaald. Verder stelt de commissie voor het saldo van het afschrijvings- en vernieuwingsfonds, groot 102,353.80, aan de gemeente uit te keeren. Zij deelt daarbij mede dat genoemd bedrag in 1919 krachtens raadsbesluit in het fonds is gestort, ofschoon het als winst van de fabriek aan de gemeente toekwam. De storting in genoemd fonds is geschied omdat destijds de bouw van een nieuwe gashouder en fabriek urgent scheen. Door opnieuw stellen van den gashouder is de oorzaak van diens gebreken weggenomen, terwijl het afnemen van het debiet den bouw van een nieuwe fabriek in de eerstvolgende jaren niet noodig maakt. Ook met het door de commissie ontworpen denk beeld tot opheffing van het afschrijvings- en vernieu wingsfonds kan ons college zich op dezelfde gronden als de commissie aanvoert vereenigen. Wij zijn echter van meening dat dan niet alleen met betrekking tot de gasfabriek genoemd fonds dient te vervallen, dcch ook ten opzichte van het gemeentelijk electriciteitbedrijf en de gemeentereiniging. In de afge drukte ontwerpen is daarmede dan ook rekening ge houden. In verband met de gelegenheid die geopend wordt om overtollig kasgeld van den gemeenteontvanger via het centrale kasbeheer aan daarvoor aangewezen bankiers uil te leenen, zal het noodig zijn teneinde een goede controle te verzekeren en voor het gemakkelijk bijhouden van de administratie der centrale kas, dat 220 221

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 110