Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. b. van de onderwijzeressen bij een diensttijd als zoodanig van minder dan twee jaren1000. twee en meer, doch minder dan vier jaren - 1100.— vier en meer, doch minder dan zes jaren - 1200. zes en meer, doch minder dan acht jaren - 1300. acht en meer, doch minder dan tien jaren - 1400. tien en meer jaren - 1500. LITT. C. Advies der Commissie voor de gemeentelijke bewaarscholen. Leeuwarden, 24 Januari 1921. No. 1005. 1 bijlage. Bij apostille van den Burgemeester d.d. 19 November 1920 no. 3764 afd. B, werd om advies in onze handen gesteld het hierbij teruggaande adres van de afdeeling Leeuwarden van den Bond van onderwijzeressen bij het Fröbelonderwijs, waarin verzocht wordt te bevorderen dat de salarissen van het onderwijzend personeel aan de gemeentelijke bewaarscholen alhier worden herzien. Gevraagd wordt de salarieering van de onderwijze- Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. b. van de onderwijzeressen bij een diensttijd als zoodanig van minder dan twee jaren twee en meer, doch min der dan vier jaren, vier en meer, doch min der dan zes jaren zes en meer, doch min der dan acht jaren acht en meer, doch min der dan tien jaren, tien en meer jaren I 100. f 1200. 1300— 1400 I20O. 1300.— 1400. <-r» O 0 1 1300.— 1400— KJ O O 'l 1600. I4OO— 1 O O ur\ 1600. 1700— 1 1 0 0 vr\\Q 1600. 1700.— 1700.— 1800. 1800. 1900.— II. Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Art. 12 bis. Voor elk jaar, dat een hoofdonderwijzeres of onder wijzeres jonger is dan 21 jaar, worden de in art. 12a en b genoemde wedden met 50.verminderd. Een ge deelte van een jaar wordt, ten aanzien van deze ver mindering, beschouwd als een geheel jaar. Met ingang van den eersten dag der maand, waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt, treedt belangheb bende in het genot van de volle wedde. Diensttijd, welke voor dien dag is vervuld, telt niet mede voor de periodieke verhoogingen. B. te bepalen dat deze wijziging en aanvulling in werking treedt op 1 Juli 1921. De bezoldiging van de op dat tijdstip in dienst zijnde hoofdonderwijzeressen en onderwijzeressen wordt alsdan vasgesteld naar den diensttijd, welke op dien datum is verkregen onder de vroegere regeling, terwijl, zulks in afwijking van het bepaalde bij het 2e lid van art. 12bis, ook de diensttijd volbracht vóór den 21-jari gen leeftijd door het hierbij bedoelde personeel ten volle inedetelt voor de toe te kennen periodieke ver hoogingen. Zij, wier inkomsten krachtens vroegere regelingen het bedrag, dat haar volgens deze verordening zou toe komen, overschrijden of later mochten overschrijden, blijven hare aanspraken behouden. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. HO. 23- Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd, ressen in het bezit van de akten A en B gelijk te doen zijn aan die der onderwijzeressen bij het lager onderwijs zonder hoofakte en die van de hoofdonderwijzeressen te brengen op de bedragen die genoten worden door de onderwijzeressen bij het lager onderwijs met hoofdakte. Bedoeld adres heeft in onze jongste vergadering een punt van bespreking uitgemaakt. Het trok onze aandacht dat het adres vrijwel onge motiveerd is; men vraagt enkel op billijkheidsgronden gelijkstelling in tractement met de tegenwoordige onderwijzeressen bij het lager onderwijs. Een mededeeling dat de tegenwoordige salarissen van het bewaarschool-personeel onvoldoende worden geacht komt in het adres niet voor. Dit behoeft trou wens geen verwondering te baren, aangezien de jongste salarisherziening nog van recenten datum is (Raad 11 November|9 December 1919) en toen als een groote verbetering werd aangemerkt. Blijkbaar is de Bond enkel van de gedachte uitge gaan, hierbij vermoedelijk geleid door de herziening in enkele andere gemeenten, dat nu de salarissen van het personeel der lagere scholen opnieuw geregeld en verhoogd zijn, ook die van het personeel der bewaar scholen opnieuw behooren te worden geregeld. Een gelijkstelling wat de salarieering betreft met de tegenwoordige onderwijzeressen bij het lager onderwijs, zooals gevraagd wordt, lijkt de meerderheid onzer com missie echter niet gerechtvaardigd. Nog steeds is zij van meening dat de onderwijzeres bij het lager onder wijs zonder hoofdakte, geacht moet worden te staan boven de bewaarschoolonderwijzeres met akte B. Op grond van die overweging zouden wij derhalve tot afwijzing van het in het adres gevraagde moeten adviseeren. Een andere vraag is echter of thans, nu de salariee ring van het personeel aan de lagere scholen haar beslag heeft gekregen, op grond daarvan ook tot ver- hooging van de jaarwedden van het bewaarschool- personeel dient te worden overgegaan. Volgens art. 133 der nieuwe Lager-Onderwijswet zal het onderwijs in de laagste twee klassen eener lagere school gegeven worden door zoogenaamde „hulp"- onderwijzeressen, dat zijn onderwijzeressen die met gunstig gevolg het examen hebben afgelegd voor de akte van bekwaamheid A, bedoeld bij art. 135, eerste lid der Lager-Onderwijswet. De eischen van ontwikke ling, voor dit examen te stellen, zullen ongeveer gelijk staan met die welke thans gesteld worden ter verkrij ging van de akte als hoofdonderwijzeres eener bewaar school (akte B). De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen wees in de memorie van toelichting op het wets ontwerp tot wijziging der wet op het lager onderwijs (nu de Lager-Onderwijswet 1920) reeds op het verband dat er gelegd moet worden tusschen het bewaarschool- onderwijs en het onderwijs in de eerste twee leerjaren der lagere school. „Er bestaat", aldus overwoog de Minister „tusschen die beide leerperioden een innerlijke gelijksoortigheid, die vooral een gevolg is van de psychologische en physiologische eigenaardigheden van de kinderen, die in dat tijdvak het onderwijs volgen. Alle onderwijsmannen erkennen tegenwoordig op grond daarvan den nauwen samenhang tusschen die beide deelen van het onderwijs. En al is het dan ook niet mogelijk overal en steeds het bewaarschoolonderwijs aan het onderwijs op de gewone lagere school te doen voorafgaan, de wenschelijkheid daarvan dient in elk geval uitdrukking te vinden in de wet en maatregelen ter bevordering van dien samenhang behooren te wor den genomen. Dit kan geschieden door gelijke bevoegd heid te eischen en voldoende te achten voor het onder wijs, te geven aan kinderen van hun vierde tot hun achtste levensjaar". Het blijkt duidelijk dat bij het ontwerpen der nieuwe Lager Onderwijswet de gedachte heeft voorgezeten om de bewaarschoolonderwijzeres met akte B op één lijn te stellen met de toekomstige „hulp"onderwijzeres bij het lager onderwijs. Als gevolg daarvan zal op den duur ook de bezoldi ging van beide betrekkingen vrijwel gelijk behooren te zijn. Op dit standpunt stond ook het college van Burgemeester en Wethouders in October 1919 bij de aanbieding van het voorstel tot herziening der bezoldi gingen van het bewaarschoolpersoneel (bijlage no. 43 van 's Raadshandelingen 1919). De salarissen van de bewaarschoolonderwijzeressen zullen echter thans nog niet gebracht kunnen worden op de bedragen die de toekomstige hulponderwijzeres sen zullen genieten. Immers, het zal nog eenige jaren duren voor de hierbedoelde hulponderwijzeressen, die nog opgeleid moeten worden, in de scholen hare intrede doen. Het tractement dier hulponderwijzeres zal bedragen in eene gemeente der eerste klasse van 1600.tot 2800.voor weduwen tot 3200.(12 resp. 16 verhoogingen van 100.—, te bereiken na 15, resp. 23 dienstjaren). Voor deze gemeente, die ingedeeld is in de tweede klasse, worden genoemde bedragen met 4 verminderd, afgerond naar boven, zoodat het aanvang- salaris der hulponderwijzeres alhier zal zijn 1540. en het eindsalaris 2690.resp. 3080.Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat voor ieder jaar dat de onderwijzeres beneden den 21-jarigen leeftijd is, de jaarlijksche bezoldiging met 50.wordt vermin derd en dat dienstjaren, volbracht vóór het bereiken van den 21-jarigen leeftijd niet medetellen voor de periodieke verhoogingen. De bezoldiging van het personeel der bewaarscholen zal derhalve op den duur geregeld behooren te worden op de wijze, zooals hierboven is aangegeven, doch niet eerder dan op het tijdstip waarop de eerste hulponder wijzeressen bij het lager onderwijs zullen optreden. Met deze vooruitzichten in het verschiet lijkt het onze commissie echter gewenscht bij wijze van geleidelijken overgang, reeds thans te beginnen met aan het bewaar schoolpersoneel eenige verhooging toe te kennen. Wij meenen dat de meest geleidelijke overgang zal worden verkregen wanneer besloten wordt de thans in art. 12 der verordening vastgelegde salarissen der onderwijze ressen en hoofdonderwijzeressen telken jare te verhoo- gen met 100.tot zoolang, dat voor de onderwijze ressen met akte B de aanvangsjaarwedden zijn bereikt die door de toekomstige hulponderwijzeressen bij het lager onderwijs zullen worden genoten. Wij hebben de eer Uw College te adviseeren den Raad een voorstel in dien geest te doen. De Commissie voor de gemeentelijke bewaarscholen, SCHOONDERMARK, Voorzitter. A. DE VOS, Secretaris. 232 233

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 129