Bijlage no. 34. Bijlage tot het verslag dor handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. Bijl. no. 34. SPLITSING schoolgebouwen lager onderwijs en ambulantisme hoofden van scholen. Litt. A. Voorstel van Burgemeester en Wethouders. Aan den Gemeenteraad. In de hieronder opgenomen nota van den Wethouder, meer in het bijzonder belast met de zaken het onderwijs betreffende, met den inhoud waarvan ons college zich geheel kan vereenigen, wordt eene oplossing aan de hand gedaan waardoor de gemeente ontheven zou worden van de betaling van de jaarwedden, ruwweg geraamd op 110,000.per jaar, van de nu aanwezige 45 z.g.n. boventallige onderwijzers. Op duidelijke en heldere wijze wordt deze zaak in bovenbedoelde nota uiteengezet. Wij meenen dan ook te kunnen volstaan met daarnaar te verwijzen. Het zal U, nadat voorop is gesteld dat de directeur der gemeentewerken, na ingesteld onderzoek, tot de overtuiging is gekomen, dat de uitvoering van het in die nota ontvouwde plan, uit technisch oogpunt bezien, verzekerd mag worden geacht en dat de commissie van toezicht op het lager onderwijs zich, blijkens hierbij overgelegd advies, eveneens met dat plan kan veree nigen, dan blijken, dat dient te worden overgegaan tot het aanbrengen van veranderingen in de schoolge bouwen en wel in dier voege, dat deze worden ingericht tot 7-, 6- of 4-klassige scholen. Laat ons hieraan direct toevoegen, dat het de bedoeling is in laatstgenoemde scholen (de 4-klassige) de 7e en eventueel 8e leerjaren onder te brengen van die scholen welke zelve daarvoor de gelegenheid missen. Op welke wijze wij ons deze veranderingen hebben gedacht moge U blijken uit de voor U ter inzage neer gelegde, door den directeur der gemeentewerken inge zonden, teekeningen met begeleidend schrijven, d.d. 21 Juni j.l. no. 1105. Daaruit blijkt, dat om het voorzit tende doel te kunnen bereiken verbouwingen dienen plaats te hebben aan de gemeentescholen nos. 1, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 13 en 14, bij welke verbouwingen tevens zal worden overgegaan tot het aanbrengen van de noodige herstellingen aan plafonds en muren in ge meenteschool no. 11 en waarop betrekking heeft het hierbij overgelegd schrijven van den directeur d.d. 15 Juni j.l. no. 1061. De scholen nos. 2, 3, 4 en 12 blijven, wat de indeeling betreft, ongewijzigd. Het be- noodigde bedrag, ad 56,000.voor de door den directeur in overweging gegeven verbouwingen aan ge meenteschool no. 9, achten wij niet verdedigbaar, ge zien den min gunstigen staat waarin dat gebouw ver keert. Door het aanbrengen van de voorgestelde ver beteringen aan dit gebouw, wordt, naar onze meeninig, nog geen inrichting naar de eischen des tijds verkregen. De directeur raamt, blijkens het hierbij overgelegde rapport, de kosten van een en ander globaal op 678,400.in welk bedrag dan tevens is begrepen de som, benoodigd voor het aanbrengen van centrale verwarming en openslaande ramen in die scholen waar zulks nog niet het geval is, althans voor zoover, wat de ramen betreft, de toestand ter plaatse dit toelaat en waarmede dan wel in het bijzonder wordt bedoeld, dat de gebouwen op voldoenden afstand van de open bare straat zijn gelegen. Dit bedrag wordt, door niet- uitvoering van de werken aan gemeenteschool no. 9, teruggebracht met 56,000.622,400.Tevens maken wij van deze gelegenheid gebruik U voor te stellen het aanbrengen van electrische verlichting in de gemeentescholen nos. 1, 7 en 11. Zooals U uit het hierbij overgelegd schrijven van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs zal blijken wordt daaraan reeds eenige jaren de behoefte gevoeld, zulks in verband met de in die scholen gegeven wordende avondcursussen. Wat de centrale verwarming betreft, de thans reeds in een paar schoolgebouwen aanwezige installaties hebben zoo overtuigend het recht van haar aanwezigheid bewe zen, men denke slechts aan de gemakkelijke bediening daarvan en de uit hygiënisch oogpunt verbeterde toe standen, doordat een meer gelijke verwarming wordt verkregen en de lokalen niet meer in die mate als vroeger bij kachelverwarming door stof worden verontreinigd, dat wij het overbodig achten de totstandkoming daar van nog nader te bepleiten, terwijl, nu de schoolarts nog in zijn 24 Februari 1919 uitgebracht verslag van zijn bezoek aan schoolgebouwen, welk verslag, met het daarop uitgebracht advies van den directeur der ge meentewerken, bij de stukken zal worden aangetroffen, o. m. met klem aandringt op ruimere toetreding van lucht en licht, wij gemeend hebben, met het oog op de thans nog in uitzicht staande, hierna genoemde, rijks bijdrage, daaraan thans mede de noodige aandacht te moeten schenken. Het is gewenscht dat deze veranderingen spoedig haar beslag krijgen opdat de gemeente nog profiteere van de rijksbijdrage, ad 25 in die kosten. Volgens het 2e lid van art. 201 van de slot- en overgangsbepa lingen der nieuwe lager onderwijswet toch wordt deze bijdrage voor de laatste maal uitbetaald over het jaar 1921. Wij zijn in verband daarmede en tevens om te trachten de verbouwingen zooveel mogelijk in de a.s. zomervacantie aan die scholen te doen plaats hebben, voornemens om, mocht Uwe Vergadering met dit voor stel accoord gaan, den directeur der gemeentewerken opdracht te geven het werk niet in één geheel, maar in perceelen aan te besteden, wijl daardoor de mogelijk heid wordt geschapen, dat meer belanghebbenden moeite zullen doen een gedeelte van dit werk tot zich te trekken en als gevolg waarvan eene kortere opleve ringstermijn kan worden gesteld. Met de in bovenaangehaalde nota neergeschreven meening van den Wethouder om ten aanzien van scholen met een groot aantal klassen, zooals die tegen woordig bestaan, het z.g.n. ambulantisme te behouden, gaan wij eveneens mede. Iets anders wordt het als de scholen zijn verbouwd overeenkomstig ons voorstel. De bezwaren, welke tot dusver golden om het hoofd het onderwijs eener klasse op te dragen, zijn, meenen wij, dan, althans voor het grootste gedeelte, vervallen. Het 4e lid van art. 27 der lager onderwijswet 1920 bepaalt dat aan het hoofd het onderwijs eener klasse moet worden opgedragen, van welke verplichting evenwel door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in bijzondere gevallen vrijstelling kan worden verleend. Bovendien vermeldt het 7e lid van art. 192 (slot- en overgangs bepalingen) van die wet nog, dat aan bedoelde ver plichting om het hoofd met het onderwijs eener klasse te belasten, niet vóór 1 Januari 1923 behoeft te worden voldaan, tenzij vóór dat tijdstip in het onderwijzend personeel eene vacature ontstaat. Dit laatste nu komt aan de verschillende scholen nog al eens voor, zoodat van bedoelde overgangsbepaling al heel weinig profijt kan worden getrokken. Waar, indien Uwe Vergadering overeenkomstig ons voorstel besluit, binnen betrekkelijk korten tijd de kleinere scholen zullen zijn tot stand ge komen, waarvoor, zooals wij hierboven reeds op merkten, niet de behoefte aan een z.g.n. ambulant hoofd wordt gevoeld, zouden wij U willen voorstellen ons te machtigen aan den genoemden Minister de bedoelde vrijstelling te vragen en wel tot het tijdstip, waarop de scholen in haar nieuwe gedaante zijn verrezen. Wij veronderstellen dat, onder deze omstandigheden, daar tegen geen overwegende bezwaren bestaan. 279

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 151