r e no. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. Artikel 62. 1. De voorzitter zorgt, dat de zaken op doelmatige wijze tot een beslissing worden gebracht. 2. De beslissing mag zoowel gunstiger als minder gunstig voor den werkman zijn dan die waarvan hij in beroep is gekomen. 3. Het scheidsgerecht beslist in raadkamer naar vrije overtuiging en in hoogsten aanleg. Het kan geen beslissing nemen, tenzij alle leden of hun plaatsver vangers aanwezig zijn. 4. De uitspraak is met redenen omkleed en wordt binnen driemaal 24 uren schriftelijk medegedeeld aan Burgemeester en Wethouders, aan het hoofd van den tak van dienst en aan hem, die het beroep instelde. III. Het vierde lid van art. 62 wordt gelezen: 4. De uitspraak is met redenen omkleed en wordt binnen 10 dagen medegedeeld aan Burgemeester en Wethouders, aan het hoofd van den tak van dienst en aan hem, die het beroep instelde. Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd 294 If'.- r w* "1L\- Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. Bijl no. o 8. V Of 3. VERORDENINGEN tot heffing en invordering van schoolgeld voor het lager onderwijs. Aan den Gemeenteraad. Volgens artikel 208 der Lager Onderwijswet 1920 moeten voor 1 Januari 1922 de plaatselijke verordenin gen tot heffing en invordering van schoolgeld voor de lagere scholen in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen dier wet. De hoofdbepalingen zijn wel de volgende: Het schoolgeld wordt geheven naar evenredigheid van het inkomen der schoolgeldplichtigen. De heffings verordening moet het bedrag van het inkomen vermel den beneden hetwelk schoolgeld niet verschuldigd is. De laagste klasse van heffing mag niet minder bedra gen dan 5 cent per leerling en per week of 2.60 per jaar, terwijl het maximum schoolgeld het gemiddelde bedrag der kosten per leerling niet te boven mag gaan. Voorts moet in de verordening worden aangegeven het bedrag van het inkomen boven hetwelk schoolgeld vol gens de hoogste klasse van heffing verschuldigd is. Over het laatste jaar bedroegen de voor rekening der gemeente blijvende totale kosten van het lager onder wijs 277,913.45, bij een totaal aantal leerlingen van 4158, zoodat het maximum schoolgeld niet hooger mag worden gesteld dan 66. Het schoolgeld voor het Uitgebreid Lager Onderwijs, moet volgens artikel 64, 2e lid, der wet zooveel mogelijk in dezelfde verhouding worden verhoogd als het gemid deld bedrag per leerling van de kosten dier scholen hooger is dan het gemiddeld bedrag per leerling van de kosten der scholen voor gewoon onderwijs. Het M. U. L. O., dat nu bij de nieuwe wet valt onder U. L. O., kostte de gemeente het vorige jaar 16,979.22, voor 204 leerlingen of per leerling ruim 83.alzoo ongeveer 25 meer dan het gemiddeld bedrag per leerling voor gewoon onderwijs. Het stelsel van heffing is derhalve geheel anders dan waarnaar tot heden alhier het schoolgeld wordt gehe ven. Het is nu afhankelijk van de klasse der school welke door de kinderen wordt bezocht en bedraagt voor de le klasse 36.voor de 2e klasse 3.50 en jvoor de 4 e klasse 25.per leerling per jaar, terwijl het onderwijs op de scholen behoorende tot de 3e en 5e klasse kosteloos wordt gegeven. Die indeeling der scholen in klassen is volgens de nieuwe wet niet meer toelaatbaar. Alle scholen voor gewoon lager onderwijs behooren voortaan tot dezelfde soort en het schoolgeld is voor al die scholen gelijk. De schoolgeldplichtigen worden nu in klassen ingedeeld, naar gelang van hun inkomen. De grens van het inko men waar beneden geen schoolgeld verschuldigd is hebben wij gesteld op 1200.zulks in overeenstem ming met de bereids door U aangenomen verordening op de heffing van schoolgeld voor het gymnasium. Voor het jaar 1921 is de opbrengst van het school geld voor het lager onderwijs geraamd op 30,000. benevens 2500.aan bijdragen van andere gemeen ten. Wij hebben doen nagaan wat de opbrengst zou geweest zijn indien de thans ontworpen regeling reeds voor dit jaar had gegolden. De uitkomst daarvan was dat voor de in de gemeente wonende kinderen onge veer 18,000.schoolgeld had geheven kunnen wor den. Het aantal kinderen in andere gemeenten woonach tig, dat bij den aanvang van 1921 op de gemeentescho len alhier was toegelaten, bedroeg 138. Wanneer met de verschillende gemeenten een overeenkomst wordt aan gegaan dat voor de kinderen daar woonachtig, welke hier ter school gaan, als vergoeding wordt betaald het verschil tusschen de werkelijke kosten en het geheven schoolgeld, dan is te verwachten dat de totale opbrengst van het schoolgeld, deze vergoeding inbegrepen, zoo niet ongeveer gelijk, dan toch van geen beteekenis ten achter zal blijven bij bovengenoemde raming, tenzij voor het vervolg de toeloop van kinderen uit andere gemeenten mocht verminderen. Daarop bestaat voor het gewoon lager onderwijs zeer veel kans, omdat dit onderwijs overal op gelijken voet zal moeten worden ingericht. Van het U. L. O. zal door elders wonenden ook in het vervolg, al is het niet in die mate als thans, vermoedelijk nog wel gebruik worden gemaakt. Wij stellen ons voor binnenkort aan de besturen der daarvoor in aanmerking komende buitengemeenten te vragen of zij prijs stellen op een gemeenschappelijke regeling overeenkomstig artikel 19, juncto artikel 66, der wet op den grondslag als boven omschreven. Blijkt het dat die besturen op zoodanige regeling prijs stellen, dan zullen wij U te zijner tijd dienaangaande een ont- werp-regeling ter goedkeuring aanbieden. Daarom behoeft in de thans aan de orde zijnde ver ordening geen bepaling voor buitenleerlingen te worden opgenomen. Bovendien zal de door ons gedachte rege ling zich ook aansluiten bij de in artikel 104 der wet opgenomen bepalingen omtrent de leerlingen uit andere gemeenten die bijzondere inrichtingen van onderwijs in deze gemeenten bezoeken. Van het openbaar herhalingsonderwijs, dat in de nieuwe wet vervolgonderwijs heet, werd gedurende den afgeloopen cursus gebruik gemaakt door 247 kinderen. De ten laste der gemeente komende kosten deswege bedroegen 800.of gemiddeld 3.21 per leerling, uitmakende ongeveer 1/2o gedeelte van de gemiddelde kosten per leerling voor het gewoon lager onderwijs. In evenredigheid van het schoolgeld voor dit laatste voorgesteld zou derhalve het laagste schoolgeld op enkele centen per jaar moeten worden vastgesteld. Daarbij in aanmerking nemende dat van het vervolg onderwijs in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt door de kinderen wier ouders de laagste inkomens hebben en uit dien hoofde dus reeds velen zonder betaling van schoolgeld zouden worden toegelaten, hebben wij ge meend dit soort van onderwijs, evenals thans, ook onder de nieuwe wet kosteloos te moeten doen geven. Voor het buitengewoon lager onderwijs achten wij geen afzonderlijke schoolgeldregeling noodig. Van dat onderwijs toch wordt niet anders dan noodgedwongen gebruik gemaakt, ongeacht den financieelen toestand der schoolgeldplichtigen, en daarom is het billijk het tarief voor gewoon lager onderwijs op deze school van toepassing te verklaren. De gemiddelde kosten per leerling, waaromtrent echter nog geen cijfers bekend zijn, vermits dit onderwijs nog niet wordt gegeven, zullen vermoedelijk wel niet lager zijn dan die voor het gewoon L. O., zoodat hiermede nog niet in strijd wordt gehandeld met artikel 64, 4e lid, der wet. Voorzoover noodig wordt opgemerkt, dat volgens artikel 95 der wet de schoolgeldverordening voor het openbaar lager onderwijs ook geldt voor het bijzonder lager onderwijs. Aangaande het in de verschillende artikelen voorge stelde moge het volgende nog tot toelichting strekken: I. Verordening op de heffing: De inkomens waarnaar het schoolgeld wordt gehe ven zijn in artikel 1 in gelijke klassen ingedeeld als voor het gymnasium. Bij de bepaling van het schoolgeld is uitgegaan van de stelling, dat voor het U. L. O. ongeveer evenveel schoolgeld moet worden betaald als voor het gymna sium, behoudens dat het maximum belangrijk lager moet zijn, omdat het hoogste schoolgeld niet meer dan de werkelijke kosten mag bedragen. Aangezien de kosten van het U. L. O. zooals gezegd, ongeveer 25 hooger zijn dan die van het gewoon lager onderwijs konden de bedragen voor dit laatste niet anders worden bepaald dan in artikel 1 wordt voorgesteld. '295

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 159