Bijlage no. 48. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. Bijl. no. 48. VORMEN van eene Naamlooze Vennootschap voor de drinkwatervoorziening (Bijlagen no. 61 van 1920 en no. 19 van 1921). Aan den Gemeenteraad. Bij Uw besluit van 12 April 1921, no. 145R/84, werd besloten aan te koopen alle eigendommen en vorde ringen en over te nemen alle schulden der Naamlooze Vennootschap Leeuwarder Waterleiding-Maatschappij. Het was algemeen bekend, dat de capaciteit der instal latie sinds lang niet meer voldoende was en zulks is duidelijk uiteengezet in het rapport van 25 Augustus 1920 van den heer F. Wirtz, destijds ingenieur, thans directeur van de Gemeentewaterleiding te Rotterdam. Op ons verzoek heeft de heer Wirtz toen ook nage gaan door welke verbeteringen het bedrijf weder zoo zou kunnen worden, als geëischt wordt voor een gere- gelden en voldoenden watertoevoer voor de stad. Aangezien de opzet van bedoeld rapport was mede te deelen, met welk bedrag de gemeente de toen nog bestaande Waterleiding-Maatschappij zou moeten helpen om de watervoorziening weder afdoende te maken, zijn de verbeteringen, waartoe de heer Wirtz adviseert, voldoende tot het jaar 1936, met welk jaar de concessie der Maatschappij eindigde. Reeds toen is de opmerking gemaakt, dat de gemeente er, bij uitvoering van het in het rapport aangegevene, niet verder dan tot dat jaar van verzekerd was dat de capaciteit voldoende zou zijn, terwijl er groote sommen aan moesten worden uitgegeven; de heer Wirtz bere kende dat er toen noodig zou zijn een bedrag van onge veer 650,000.en dat een verhooging van den water- prijs met ongeveer 55 er het gevolg van zou zijn. Het is ons verder gebleken, dat de exploitatiekosten zeer hoog zijn en ook na de verbeteringen, door den heer Wirtz aangegeven, zouden blijven, als gevolg van de nauwkeurige en zorgvuldige behandeling die het water te Grouw geregeld moet ondergaan, ten einde boezemwater van Friesland geschikt te maken tot drink water voor menschen. Hoe goed dit water ook moge gezuiverd worden, het blijft „oppervlakte water" en wordt door hygiënisten minderwaardig geacht bij z.g.n. „dieptewater", dat ge heel steriel uit groote diepte uit den bodem gepompt wordt. Hierbij komt dat men ook niet weet hoe het boezem water van Friesland, nu de boezem steeds kleiner wordt, zal worden, gezien b.v. het veel te hoog zoutgehalte, dat dezen zomer het leidingwater uit Grouw heeft en niet een gevolg is van het inlaten van zeewater, hetgeen niet heeft plaats gehad, gelijk ons van de betrokken zijde uitdrukkelijk verzekerd is. Deze overwegingen hebben ons er toe gebracht na te gaan, of het mogelijk zou zijn om, nu toch groote kosten aan de verbetering der waterleiding moesten worden uitgegeven, van elders „dieptewater" te betrek ken, met name van Suameer, waar de Provincie bij ge houden proefboringen en proefpompen zulk een uitste kend water gevonden heeft, gelijk blijkt uit het Rapport van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening te 's Gravenhage, uitgebracht in 1919 aan Gedeputeerde Staten van Friesland over een centrale drinkwatervoor ziening dezer provincie. Tegelijk hebben wij overwogen of zonder nadeelige gevolgen voor deze stad ook andere plaatsen, met name Franeker en Harlingen, zouden kunnen profiteeren van den aanleg van deze leiding, aangezien ons bekend is dat in deze plaatsen dikwijls zeer groot gebrek aan drinkwater heerscht. Wij hebben verzocht, na verkregen machtiging van den Minister van Waterstaat, aan genoemd Rijksbureau deze vragen in een rapport te willen beantwoorden. Wij leggen dit rapport, d.d. 12 Augustus 1920, met bijlagen hierbij aan U over en willen beginnen met de slotbeschouwingen in het kort hier mede te deelen. Er blijkt uit: a. dat een dergelijke waterleiding, die dan tot het jaar 1951 voldoende capaciteit zai hebben, uit technisch oogpunt zeer wel mogelijk is; b. dat de financieele vooruitzichten zeer bevredi gend zijn; c. dat uit technisch, financieel en hygiënisch oog punt watervoorziening uit Suameer verre de voorkeur verdient boven verbetering en uitbreiding van het ver mogen der bestaande waterleiding; d. dat een intercommunale waterleiding tot stand kan gebracht worden, die geheel staat buiten de ge- meente-financiën en zonder dat deze er door zullen worden belast. Ad a. Voor het hier genoemde verwijzen wij geheel naar het rapport, waarin zeer duidelijk uiteengezet is, op welke wijze de steller er van zich deze waterleiding denkt. Alleen memoreeren wij hier, dat deze gedacht is van Suameer via Quatre Bras, Leeuwarden, Marssum, Franeker naar Harlingen, zonder bepaalde zijtakken, maar gelegenheid tot aansluiting van alle in de nabij heid der buis gelegen perceelen. Ad b. In bijlage 111 wordt een rentabiliteitsrekening opgezet en uit het rapport blijkt dat het tarief zoodanig moet zijn dat 25 meer ontvangen wordt dan thans het gemiddelde Leeuwarder tarief is, hetgeen een zeer bevredigend resultaat is. Ad d. Bij dit punt moeten wij wat langer stilstaan, omdat wij hier niet met de denkbeelden, in het rapport ontwikkeld, kunnen mede gaan, niet, dat wij meenen, dat de gemeentefinanciën er wel bij betrokken zullen worden, maar omdat wij meenen, dat er een eenvoudiger manier is dan het rapport aangeeft. Bij de aldus geprojecteerde waterleiding zullen be trokken zijn de gemeenten Leeuwarden, Franeker, Har lingen, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Franekera- deel, Tietjerksteradeel en tevens, omdat de tegenwoor dige persbuis kan blijven liggen om dienst te doen als toevoerleiding idaarderadeel en Rauwerderhem. Terecht o. i. wordt in het rapport de oplossing van een gemeenschappelijk optreden niet gezocht in een gemeenschappelijke regeling, als bedoeld in artikel 121 e.v. der Gemeentewet. In de practijk zijn deze regelingen voor dergelijke zaken zoo onpractisch gebleken, dat de vorm van een Naamlooze Vennootschap is gekozen, waarvan dan alleen de betrokken gemeenten (en de provincie indien noodig) aandeelhoudster mogen zijn. Volgens het rapport zouden de betrokken gemeenten te zamen het geheele aandeelenkapitaal moeten nemen, ieder naar gelang van het aantal inwoners, dat bij de leiding betrokken zal zijn. Wij meenen dat hieraan veel bezwaren zijn verbonden; iedere gemeente zou dus geld moeten leenen, misschien wel tegen verschillend per centage, verschillenden koers of verschillende aflossing en jaarlijks zou de Naamlooze Vennootschap aan deze gemeenten rente en aflossing hiervan moeten betalen. Wij meenen, dat het veel eenvoudiger is, indien het aandeelenkapitaal zeer klein wordt genomen, bijvoor beeld 100,000.en de Naamlooze Vennootschap zelf een obligatieleening aangaat, zoo noodig indien dit voor het slagen der leening of om lageren koers te verkrijgen noodig is, onder borgtocht van de aandeelhoudsters. Rekenen wij dat de gemeenten een volgestort aandeel van 1000.zullen nemen voor ieder ongeveer 1000- tal ingezetenen dier gemeente, dat bij de te leggen waterleiding betrokken is, dan zou Leeuwarden 43 aan deden moeten nemen. Op de aandeelen moet door de Naamlooze Vennootschap een normaal dividend wor den uitgekeerd en bovendien aan deze gemeente rente en aflossing der onlangs uitgegeven obligatieleening 325

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 174