Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. minder dan twee jaren twee en meer, doch minder dan vier jaren 1500.-, 1650.—, 1800.—, n 1950.-, 2100.-, 2250.-, 2400—, zes zes r acht acht tien tien n n twaalf twaalf en meer jaren Als diensttijd komt in aanmerking de tijd doorgebracht als vakonderwijzer in de gymnastiek aan scholen van hooger, middelbaar of lager onderwijs de tijd bedoeld in art. 26 septies der wet tot regeling van het lager onderwijs. In dit geval wordt voor de bepaling van de jaarwedde nagegaan, welke belooning den belanghebbende krachtens de ver ordening tot regeling der jaarwedden enz., van het onderwijzend personeel aan de scholen van openbaar lager onderwijs in deze gemeente op grond van deze dienstjaren en met inbegrip van eventueele toelagen voor bijacten als onderwijzer in dienst dezer gemeente zou toekomen en wordt het salaris als gymnastiekonderwijzer voor hem bepaald op het gelijke of naast hoogere bedrag volgens het le lid van dit artikel. Doorgebrachte dienstjaren als bedoeld onder a van dit lid worden hierbij evenwel volgens dit lid geheel in aanmerking gebracht. Artikel 4. De verhooging van jaarwedde ingevolge artikel 1 geschiedt door Burgemeester en Wethouders. Dit college is bevoegd, gehoord het advies van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, eene periodieke verhooging niet toe te kennen, indien de onderwijzer, die voor verhooging in aanmerking komt, geen voldoende blijken van geschiktheid, ijver en toewijding mocht hebben gegeven. Van het niet toekennen der verhooging wordt aan den belang hebbende mededeeling gedaan. Deze kan binnen een maand, nadat de beslissing van Burgemeester en Wet houders te zijner kennis is gebracht, bij den Gemeente raad beroep instellen. Behoudens toepassing van het tweede lid gaat elke verhooging van jaarwedde in met den eersten dag der maand, volgende op die, waarin daarop aanspraak is verkregen, tenzij de diensttijd op den eersten dag der maand volbracht zij in dat geval gaat zij op dien datum in. Artikel 7. Bij de aanvrage aan Burgemeester en Wethouders om verlof tot afwezigheid wegens ziekte wordt tevens eene geneeskundige verklaring overgelegd, waaruit blijkt, dat de betrokkene wegens ongesteldheid ver hinderd is zijne betrekking waar te nemen. Heeft de afwezigheid langer geduurd dan drie maanden of wanneer het overigens door Burgemeester en Wethouders wordt gevorderd, hervat de betrokkene zijne werkzaamheden niet eerder dan na inzending aan Burgemeester en Wethouders van eene genees kundige verklaring, waaruit blijkt, dat die hervatting kan worden toegelaten met het oog op de bolangen zoowel van het onderwijs, als van den betrokkene zeiven en van do leerlingen. Bij onafgebroken afwezigheid wegens ziekte wordt gedurende het eerste jaar na den datum, welke in het besluit, waarbij verlof is verleend, als aanvang daarvan is vastgesteld, de jaarwedde geheel uitbe taald gedurende het tweede jaar wordt op de jaar- 8, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21 en 23 dienstjaren telkens te verhoogen met 90. Als diensttijd komt in aanmerking a. de tijd doorgebracht als vakonderwijzer in de gymnastiek aan scholen van hooger, middelbaar of lager onderwijs b. de tijd bedoeld bij hoofdstuk II, artikel III, sub 6, van het Koninklijk besluit van 16 December 1920 (Stb. no. 899). II. Het volgt laatste lid van artikel 4 wordt gelezen als Behoudens toepassing van het tweede lid gaat elke verhooging van jaarwedde in met den eersten dag der maand, waarin daarop aanspraak is verkregen. III. In het vierde en zesde lid van artikel 5 wordt het cijfer „59" vervangen door „97". IV. Artikel 7 wordt gelezen als volgt Aan onderwijzers, aan wie op advies van den be- handelenden of controleeronden geneesheer een verlof wegens ziekte wordt toegestaan, wordt dit verlof met behoud van het volle genot der jaarwedde voor niet langer verleend dan twaalf achtereenvolgende maanden en aan tijdelijke onderwijzers met behoud van het volle genot der jaarwedde voor niet langer dan twee achtereenvolgende maanden. Blijkt bij het verstrijken van het verlof, in het vorige lid bedoeld, uit een rapport van den genees heer, dat de onderwijzer nog niet in staat is zijne werkzaamheden te hervatten, dan kan hem opnieuw voor ten hoogste twaalf of twee maanden verlof worden verleend. Echter wordt over den tijd van dit verlof aan den onderwijzer slechts de helft zijnor jaarwedde uitbetaald. Na het verstrijken van het verlof, in het vorige lid bedoeld, wordt de jaarwedde niet langer uitbe- 332 wedde ingehouden hetgeen in dien tijd besteed is aan de waarneming van den dienstover den verderen duur van het verlof wordt de jaarwedde geheel in gehouden, De afwezigheid wordt geacht onafgebroken te hebben voortgeduurd, indien binnen twee maanden, nadat de werkzaamheden hervat zijn, opnieuw wegens ziekte verlof wordt verleend. De termijn van twee maanden wordt door de va- canties opgeschort. Artikel 8. De uitbetaling van de jaarwedden geschiedt per maand, telkens voor een twaalfde gedeelte. Bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag van aftreding. Bij overlijden wordt de loopende maand voluit betaald. Artikel 9. taald, tenzij in een bepaald geval, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, eene andere rege ling wordt getroffen. Indien de onderwijzer binnen ééne maand na de hervatting van zijne werkzaamheden na ziekteverlof weder ziek wordt, kan deze laatste ziekte op grond van eene geneeskundige verklaring voor de toepas sing van dit artikel worden beschouwd als eene voortzetting van de voorafgegane ziekte. V. Het laatste lid van artikel 8 wordt gelezen Bij overlijden wordt de jaarwedde tot en met den dag van overlijden uitbetaald. VI. Aan onderwijzers, die ingevolge art. 77, art. 80, art. 81, art. 92 of art. 101 der Militiewet, ingevolge art. 11, art. llbis, art. liter, art. 29 of art. 38 der Landweerwet, of ingevolge art. 6 of art. 12 der Landstormwet in werkelijken dienst of onder de wapenen zijn, wordt verlof verleend. Gedurende dat verlof wordt hun uitgekeerd 1. de volle jaarwedde bij verblijf in werkelijken dienst of onder de wapenen ingevolge art. 77, art. 80 of art. 92 der Militiewet of ingevolge art. 11 of art. 29 der Landweerwet voor den duur van dat verblijf, doch voor niet langer dan één jaar over den verderen duur van het verlof wordt de jaarwedde ingehouden. 2. tachtig procent van hun jaarwedde zoo zij gehuwd, weduwnaar met kinderen zijn of een eigen huishouding hebben of kostwinner zijn voor het gezin waartoe zij behooren of waarin zij zijn op genomen, en veertig procent van hun jaarwedde in andere gevallen, bij verblijf in werkelijken dienst of onder de wapenen ingevolge de in het eerste lid aangehaalde wetsbepalingen, uitgezonderd die genoemd onder 1 hiervoor. Artikel 9 wordt gelezen als volgt Onderwijzers, op wie militaire dienstplicht rust, genieten verlof, zoolang zij zich verplicht in werke lijken dienst bevinden. Zij genieten over den tijd van dit verlof 1°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst be vinden voor eerste oefening verlengd verblijf in werkelijken dienst als gevolg van opleiding tot een rang inbegrepen of als behoorende tot het zoo genaamd blijvend gedeelte, 3/10 der jaarwedde 2°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst be vinden voor herhalingsoefeningen, de volle jaarwedde; 3°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst be vinden ten gevolge van eene oproeping wegens buitengewone omstandigheden a. de eerste zes weken de volle jaarwedde b. na de eerste zes weken kostwinners 9/10 van hunne jaarwedde niet-kostwinners s/10 van hunne jaarwedde. Het deel der jaarwedde, vermeld in het tweede lid onder 3°b, wordt, zoowel voor kostwinners als voor niet-kostwinners, veiminderd met de helft van hunne militaire jaarwedde, indien zij den officiersrang of den onderofficiersrang bekleeden. Het wordt voor kostwinners bovendien verminderd met het bedrag, dat ter zake van hun werkelijken dienst van Rijks wege mocht worden toegekend als vergoeding wegens kostwinnerschap. Ten aanzien van hen, die geen eigenlijke kost winners zijn, maar die aannemelijk maken, dat zij bijdragen tot het onderhoud van anderen, kunnen Burgemeester en Wethouders de uitkeering vaststellen op een hooger bedrag dan in het tweede lid onder 3°b voor niet-kostwinners is bepaald dit bedrag mag echter niet hooger zijn dan 9/10 van de jaarwedde, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid. Met afwijking in zoover van het bepaalde in het tweede lid onder 3° worden landstormplichtigen, die in werkelijken dienst worden gesteld binnen één jaar nadat het eerste gedeelte van de met hunne jaarklasse overeenkomende lichting der militie werd ingelijfd, de eerste acht en een halve maand van hun verblijf in werkelijken dienst geacht te verkeeren in het geval, bedoeld in het tweede lid onder 1°. Gedurende verblijf in werkelijken dienst enkel tot het ondergaan van straf wordt de jaarwedde geheel ingehouden. Gedurende verlengd verblijf in werkelijken dienst wegens ziekte worden van de jaarwedde slechts in gehouden de bedragen, bedoeld in het derde lid. 333

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 178