Bijlage no. 06.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921.
Begrooting drinkwaterleiding.
Dit bedrijf zal in haar tegenwoordigen vorm slechts
kort blijven bestaan, om dan over te gaan in de N. V.
„Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden".
De gemeente zal dit bedrijf tot dien datum blijven
beheeren en heeft dus zorg te dragen dat het zoo goed
mogelijk blijft functionneeren.
Doordat de bestaande tarieven voor te leveren drink
water met 25 zijn verhoogd (raadsbesluit 27 Sep
tember 1921), kan de begrooting voor 1922 zonder ver
lies of winst worden afgesloten.
De uitgaven ten behoeve van de verbetering en uit
breiding van het bedrijf, uitgetrokken op 20,000.
zijn in mindering gebracht bij den uitgaafpost volgno.
36 „Saldo van door afschrijving beschikbare middelen".
De post volgno. 12 „Gelden door de gemeente te ver
strekken ten behoeve van de verbetering en uitbreiding
van het bedrijf' is op „Nihil" geraamd, omdat de post
volgno. 36 hooger is dan het voor verbetering en uit
breiding geraamd bedrag. Het restant van genoemd
saldo blijft ten slotte nog uitgetrokken op 16,849.50.
Gemeente-begrooting.
Deze begrooting opent weinig bijzondere perspectie
ven. Alleen voor zoover nieuwe wettelijke maatregelen,
hoofdzakelijk op onderwijsgebied, daartoe aanleiding
gaven, valt eenige wijziging in vergelijking met vorige
jaren op.
In afwachting van de nog door den Raad te nemen
beslissingen inzake de toepassing van de wet van 30
December 1920, tot verruiming van het gemeentelijk
belastinggebied, zijn nog geen nieuwe bronnen van in
komsten aangeboord.
Door de 2de Kamer is aangenomen een ontwerp van
wet tot wijziging van de wet van 1897, waardoor de
uitkeering van het Rijk per inwoner voor 1922 op een
hooger bedrag geraamd kan worden. Hierdoor behoeft
een bedrag van 180,000.niet uit de gewone
plaatselijke inkomsten gevonden te worden.
Bij de raming van de gemeentelijke inkomsten is nog
geen rekening gehouden met een den 24 Augustus 1921
ingediend wetsontwerp, waarbij voorgesteld wordt aan
gemeenten uit de opbrengst der oorlogswinstbelasting,
als derde uitkeering, 45,721,540.uit te keeren.
Volgens dit ontwerp zal de gemeente ontvangen
459,304.Zoodra dit ontwerp tot wet wordt ver
heven, zal den Raad worden voorgesteld daaraan een
bestemming te geven.
Door de reorganisatie van het openbaar lager onder
wijs zijn de uitgaven wegens de jaarwedden van de
onderwijzers voor 1922 moeilijk te ramen en derhalve
de vergoeding van het Rijk in die jaarwedden niet met
juistheid vast te stellen. Voorzichtigheidshalve is daarom
als grondslag genomen voor de ontvangsten het totaal
bedrag van den voorschotstaat voor 1921, terwijl de
uitgaven geraamd zijn overeenkomstig het op 1 Januari
1921 in dienst zijnde onderwijzend personeel, waardoor
de voordeelen, voor de gemeente aan de reorganisatie
verbonden, in deze begrooting niet tot uitdrukking
komen.
Tengevolge de nieuwe lager-onderwijswet 1920 en de
in werking getreden nijverheidsonderwijswet zijn eenige
nieuwe ontvangposten onder de volgnos. 53, 54, 55 en
56 aangebracht.
Hoofdstuk VIII der uitgaven, betreffende de kosten
van het lager onderwijs, heeft eenige verandering onder
gaan. Een splitsing is gemaakt tusschen de kosten van
het openbaar- en bijzonder lager onderwijs.
Omtrent de uitgaven van het bijzonder lager onder
wijs zijn de ramingen onvast, waardoor het noodig zai
blijken, bij den post volgno. 319 „Onvoorziene uitgaven"
voor niet bij de betrekkelijke posten voorziene uitgaven
een bedrag van 20,000.beschikbaar te houden.
Nieuw is aan dit hoofdstuk toegevoegd de afdeeling
In, handelende over de kosten van het nijverheids-on
derwijs.
Voor het bestaan blijven der nijverheidsonderwijs
inrichtingen zal het, krachtens het nieuwe artikel der
wet, noodig zijn, dat de gemeente 30 van de netto-
kosten dier inrichtingen voor hare rekening neemt.
Tegenover deze uitgaven, onder de volgnos. 217, 218,
219 en 221, is in ontvang een bijdrage van andere ge
nieenten in die kosten geraamd, onder volgno. 56.
Zoo ook zal de gemeente bedacht moeten zijn op een
bijdrage aan andere gemeenten uit te keeren in de kos
ten van aldaar gevestigde inrichtingen voor nijverheids
onderwijs, waarvoor bedragen onder de volgnos. 220 en
222 zijn uitgetrokken.
Ten slotte is volgno. 6 „Plaatselijke directe belasting
naar het inkomen" van belang.
Allereerst kan hierop aangebracht worden y4 van de
opbrengst van het belastingjaar 1921. Dit belastingjaar
loopt van 1 Januari 1921 tot 1 Mei 1922.
De opbrengst over dat jaar, waarvan voorloopig 14/is
van de aanslagen wordt ingevorderd, kan worden ge
schat op 2,396,533.33, waarvan voor den dienst 1921
noodig is een bedrag ad 1,797,400.het restant ad
599,133.33 kan dus voor den dienst 1922 worden be
stemd.
Uit de plaatselijke directe belasting naar het inkomen
zal voor 1922 in totaal gevonden moeten worden een
bedrag van 1,695,800.zoodat nog een bedrag ad
1,096,666.67 noodig is.
Voor 1921 was het cijfer van aanslag geraamd op
f 24,200,000.—. Tengevolge van den minder gunstigen
toestand op gebied van handel en industrie zal dit cijfer
voor 1922 zeker niet gehandhaafd kunnen worden.
Voor 1922 is het derhalve begroot op 23,500,000.
hetgeen bij een heffing van 7 ten honderd een opbrengst
zal hebben van 1,645,000.—, waarvan 2/3 0f
1,096,666.67 het nog te dekken bedrag vormt.
Hieruit volgt, dat ondanks een vermindering van het
cijfer van aanslag toch hetzelfde percentage, gelijk dit
voor 1921 wordt ingevorderd, kan blijven geheven. Voor
1921 werd het heft'ingspercentage gesteld op 7,5. Van
de aanslagen wordt 14/15 ingevorderd, zoodat de in
vordering thans geschiedt naar een percentage van 7.
Leeuwarden, 17 November 1921.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
370
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteiaad van Leeuwaiden, 1921. Bijl. HO. t)Ó.
VERRUIMING van het gemeentelijk belasting
gebied (bijlage no. 41).
Aan den Gemeenteraad.
In Uwe vergadering van 23 Augustus j.l. werd be
sloten ons voorstel inzake de verruiming van het ge
meentelijk belastinggebied (bijlage 1921, no. 41), met
uitzondering van het daarin onder 1 voorgestelde, voor
loopig aan te houden, teneinde U daaromtrent nog
nadere toelichting te verschaffen.
In de daaropvolgende vergadering van 13 September
j.l. kwam het voorstel opnieuw aan de orde en werd
door Uw medelid den heer Dijstra een voorstel inge
diend om:
a. de heffing van de gemeente-opcenten op de per-
soneele belasting af te schaffen van 1 januari 1922 af;
b. 100 opcenten op de hoofdsom der vermogensbe
lasting te heffen, te beginnen met het belastingjaar, aan
vangende op 1 Mei 1922.
In verband daarmede werd de zaak opnieuw aange
houden, ten einde over het voorstei-Dijstra, vergeleken
met dat van Burgemeester en Wethouders, mede het
advies van de financieele commissie in te winnen.
De financieele commissie verklaart zich thans
volgens haar bij de stukken gevoegd verslag in meer
derheid voor het voorstei-Dijstra, terwijl de minderheid
voor behoud van de opcenten op de personeele belasting
is, meer in het bijzonder omdat een bepaalde categorie
(naamlooze vennootschappen en vereenigingen) bij af
schaffing dezer opcenten niet op andere wijze kan
worden belast.
In den geest van het staatje, opgenomen in bijlage
no. 41, hebben wij nogmaals een overzicht doen samen
stellen van den belastingdruk aan plaatselijke inkomsten
belasting en opcenten personeele belasting, zooals die
thans is en volgens de voorstellen zal worden.
Waar thans de cijfers over 1921 bekend zijn, is in dit
staatje daarmee rekening gehouden, zoodat het een
eenigszins ander beeld geeft dan het vorige, waarbij
de opbrengst der plaatselijke inkomstenbelasting over
1920 in aanmerking was genomen.
Evenals toen zijn ook thans weer inkomentypen ge
nomen, welke ieder in een beteekenend aantal op het
kohier voorkomen.
Bedrag
van het
in
komen.
Voor welk
perc. het
inkomen
voortspruit
uit
Welk van het
inkomen over 1921
betaald wordt
aan
Welk °/0 v/h inkomen
betaald wordt bij behoud
der opc. perc. bel. en
heffing van 50 opc.
Vermb. Voorstel B. en W.
Idem bij afschaffing
opc. perc. bel. en heffing
van 100 opc. Vermb.
Voorstel Dijstra.
ver
mo
gen.
ar
beid.
gem.
opc.
pers.
bel.
pi. Ink.
bel.
Sa
men.
1350.—
100
0.40
2.38
2.78
2.72
2.43
1600.—
100
2.—
3.18
5.18
6.09
5.24
2100.—
66
34
1.—
4.31
5.31
5.79
5.60
2350.—
100
0.38
4.73
5.11
4.98
4.83
2500.—
100
0.90
4.97
5.87
6.73
7.07
2800.—
55
45
0.50
5.38
5.88
6.33
6.69
2900.—
7
93
0.70
5.51
6.21
6.06
5.62
3600.—
30
70
1.60
6.28
7.88
7.98
6.96
3750.—
100
0.94
6.43
7.37
7.19
6.57
5000.—
70
30
0.70
7.51
8.21
8.70
9.07
6100.—
100
0.23
8.33
8.56
8.33
8.51
7000.—
5
95
1.—
8.96
9.96
9.71
9.15
11000.—
100
0.80
10.97
11.77
12.47
13.20
11500.
100
0.30
11.12
11.42
11.11
11.36
17000.—
60
40
1.30
12.23
13.53
13.74
13.59
20000.—
35
45
0.60
12.58
13.18
13.08
13.35
20000.—
35
65
0.50
12.58
13.08
13.15
13.70
33000.—
100
0.35
13.36
13.71
14.59
15.95
66000.—
100
0.50
13.96
14.46
15.07
16.25
Wel is waar blijkt hieruit dat het voorstei-Dijstra
voor de kleinere inkomens iets gunstiger is dan het
onze, doch aan een dergelijk overzicht, dat bij andere
typen van belastingschuldigen weer heel andere cijfers
kan laten zien, moet niet te veel waarde worden ge
hecht en is in aanmerking te nemen wat door ons is
gezegd in de eerste zinsnede, voorkomende na het in
bijlage no. 41 afgedrukt staatje.
Ook met ons voorstel worden de kleine inkomens uit
arbeid ontlast, terwijl dit tevens het voordeel heeft, dat
in de hoogere inkomens het percentage niet in die mate
wordt opgevoerd, dat eventueele vestiging van derge
lijke inkomens wordt tegengehouden.
Bovendien moet men het door de minderheid in de
financieele commissie aangevoerde argument tegen af
schaffing der opcenten op de personeele belasting niet
te gering achten. Op hetgeen daaromtrent door den
wethouder van Financiën in de vergadering van 13 Sep
tember 1921 (handelingen bladzijde 269) is gezegd
vestigen wij nogmaals de aandacht.
Ten slotte moet nog in het oog worden gehouden dat
bij afschaffing der opcenten op de personeele belasting
met ingang van 1 Januari 1922 en heffing van 100 op
centen op de vermogensbelasting, ingaande 1 Mei 1922,
voor het jaar 1922 een bedrag van pl.m. 62,000.
door de inkomstenbelasting meer moet worden opge
bracht, waardoor voor dat jaar het vermenigvuldigings-
cijfer van 7 tot iy2 moet worden verhoogd.
Hetgeen verder in liet advies der financieele com
missie is gezegd, betreffende de progressie in de plaat
selijke inkomstenbelasting, komt aan de orde bij de
eerlang vast te stellen nieuwe verordening op die be
lasting.
Wij meenen mitsdien aanneming van het voorstei-
Dijstra te moeten ontraden, omdat wij daarvan voor de
gemeente ongunstige gevolgen vreezen, en stellen U
voor, in afwachting van de gedetailleerde voorstellen, in
beginsel te besluiten als in bijlage no. 41 onder 2 is aan
gegeven, n.i. tot heffing van 50 opcenten op de hoofd
som der vermogensbelasting, te beginnen met het
belastingjaar, dat aanvangt op 1 Mei 1922.
Leeuwarden, 24 November 1921.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
i
371