Bijl. no. 13 Bijlage no. 1 3. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. HERZIENING van onderscheidene heffings verordeningen. Aan den Gemeenteraad. Ingevolge II der wet van 30 December 1920 (Stbl. no. 923) vervallen van rechtswege met ingang van 1 Mei 1922 de plaatselijke verordeningen, voor zoover zij niet in overeenstemming zijn met de bepalingen dezer wet. Dientengevolge zullen eenige verordeningen gewij zigd moeten worden. Deze wijzigingen betreffen in hoofdzaak de bepalingen der verordeningen, welke verband houden met het aan gevuld art. 257, de nieuwe artt. 2A2d, 264, 265a, 2656, 265c en 271 en het vervallen van art. 275 der wet. Art. 257 behandelt de straf welke de gemeenteraad ter verzekering eener richtige heffing kan stellen op niet- of niet behoorlijke invulling van de formulieren en vervulling der formaliteiten, welke tot richtige hef fing der belasting in de heffingsverordening wordt ge vorderd. Art. 271 bedreigt straf tegen het doen van eene on juiste of onvolledige aangifte of opgave, met het oog merk om plaatselijke belasting te ontduiken. De straf baarheid krachtens art. 271 bestaat, onafhankelijk van het bepaalde in de verordening. De strafbare feiten krachtens art. 257 worden als overtredingen beschouwd, terwijl die krachtens art. 271 misdrijven zijn. Art. 275, handelende over het opmaken van de pro cessen-verbaal van de ambtenaren der plaatselijke be lastingen omtrent de in art. 271 (oud) bedoelde over tredingen, is vervallen. In de plaats hiervoor is getreden art. 273 (nieuw) waarbij deze ambtenaren belast zijn met het opsporen der strafbare feiten bedoeld in de artt. 257, 270 en 271. Art. 242d regelt de z.g. bettermenttax en is verwant aan de belasting oudtijds vermeld in art. 240). Deze belasting, welke gedurende eene periode van ten hoogste dertig jaren mag worden geheven, bedoelt een billijke bijdrage te vorderen in de kosten van door of met mede werking van het gemeente-bestuur tot stand gebrachte werken, waardoor eigendommen, die gelegen zijn in bepaalde gedeelten der gemeente, zijn gebaat. De be lasting is verschuldigd wegens gebouwde of onge bouwde eigendommen of hunne aanhoorigheden, die door deze werken zijn gebaat en mag worden geheven van vóór de invoering dezer belasting gestichte gebou wen, zulks in tegenstelling tot de belasting van art. 240 (oud) onder j, dat alleen de na de belasting tot stand gekomen gebouwen in de belasting betrok. De nieuwe artikelen 264 en volgende bevatten een geheel nieuwe regeling van de vaststelling der kohieren en het beroep tegen den aanslag. Art. 264 zegt, dat de kohieren der plaatselijke be lastingen, bedoeld bij art. 240b en c, dat zijn de bouw terreinbelasting, de straatbelasting, de bettermenttax en de zakelijke belasting op het bedrijf, opgemaakt worden door Burgemeester en Wethouders en vast gesteld door den Raad. De oude wet eischte goed keuring van kohieren door Gedeputeerde Staten. Deze eisch is thans vervallen, terwijl ook is geschrapt de verplichting om een afschrift der goedgekeurde kohieren op de secretarie voor een ieder ter lezing neder te leggen. Eene regeling, omtrent het inbrengen van bezwaren tegen den opgelegden aanslag in een der belastingen waarvoor kohieren zijn opgemaakt, stelt art. 265b. De termijn waarbinnen beroep moest worden ingesteld is van drie op twee maanden teruggebracht. Deze termijn begint nu niet te loopen na de uitreiking van het aan slagbiljet, maar na de dagteekening daarvan. In tegen stelling tot de oude regeling komt de aangeslagene van de beslissing van den Raad in beroep niet bij Gedepu teerde Staten, doch bij den Raad van beroep voor de directe belastingen, tot wiens rechtsgebied de gemeente behoort en wel binnen een maand na de mededeeiing van 's Raads beslissing. Wij wenschen hier terloops op te merken, dat deze regeling natuurlijk niet geldt voor de gemeentelijke inkomstenbelasting, wanneer deze door het Rijk geheven wordt. Alleen bij toepassing van III der wet, als de plaatselijke directe belasting naar het inkomen door de eigen gemeente-administratie wordt geheven, geldt te dien opzichte het bepaalde bij deze onder 4c, waar o.m. wordt vastgelegd, dat de artt. 264, 265o, 265b en 265d der gemeentewet overeenkomstige toepassing vinden, zoodat dus in dat geval de vaststelling der kohieren geschiedt in besloten vergadering van den Raad. Worden voor een belasting geen kohieren opgemaakt, dan kan de dagteekening van het aanslagbiljet niet als uitgangspunt voor den beroepstermijn gelden, maar kan de belastingplichtige zijn bezwaren bij den Raad indie nen, binnen twee maanden nadat het bedrag der belas ting te zijner kennis is gebracht. Overigens is art. 265Ó van toepassing, zoodat van de beslissing van den Raad inzake de heffing van rechten en loonen of de belasting op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden, men binnen een maand in beroep kan komen bij den Raad van beroep voor de directe belastingen. Ten opzichte van de hierna volgende ontwerp-wijzi- gingen wenschen wij het navolgende op te merken. HONDENBELASTING. Het kenteeken dat door den gemeente-ontvanger bij de voldoening der belasting werd uitgereikt en dat de belastingschuldige verplicht was zijn hond, zoo deze zich op de openbare straat bevond, aan den halsband te bevestigen en te doen dragen, is, op grond van de bezwaren, die dat stelsel in de practijk blijkt te onder vinden, uit de verordening vervallen. De hiermede ver band houdende artikels zijn mede gewijzigd of vervallen. BELASTING OP TOONEELVERTOONINGEN, ENZ. Artikel 240 sub j (nieuw) stelt de mogelijkheid eene belasting te heffen op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden. Daarentegen was deze heffing bij art. 240 sub e (oud) beperkt tot de tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden. Het woordje „openbare" is dientengevolge in de ver ordening geschrapt. In verband hiermede is artikel 1 der heffingsverordening thans aangevuld moeten worden ten einde den fiscus bij feestelijkheden van huiselijken aard te weren en zoo geredigeerd, dat vrijgesteld zijn van de belasting die tooneelvertooningen en vermake lijkheden, welke een huiselijk karakter dragen, niet daad werkelijk openbaar zijn of uitdrukkelijk bij de verorde ning zijn vrijgesteld. Art. 2 sub c is aangevuld met eene bepaling waaraan in de practijk behoefte blijkt te bestaan. De belasting welke ingevolge de bestaande verorde ning moest worden geheven van de „Achtbaan" en dergelijke inrichtingen, waarbij als maatstaf de voor het publiek bestemde ruimte in aanmerking komt, was moeilijk te bepalen, omdat, werd alleen belast de opper vlakte, welke gereserveerd was, voor het wachtend pu bliek, de opbrengst te gering was, terwijl bij eene be lasting van deze ruimte, benevens die van de baan zelf, of de geheele oppervlakte der inrichting, de heffing dezer belasting te zwaar was in verhouding tot de ontvangsten der inrichting. Art. 4 (oud) der invorderingsverordening is overge bracht naar de heffingsverordening als artikel 4ter, waarbij het tweede lid van dit artikel, als overbodig 205

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1922 | | pagina 103