Bijl. no. 20.
Bijlage No. 20.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922.
REORGANISATIE van het openbaar lager
onderwijs.
Aan den Gemeenteraad.
Hoe de scholen voor gewoon lager onderwijs er in
onze gemeente in verband met de Lageronderwijswet
1920 in de toekomst zullen uitzien heeft, sedert die wet
in werking is getreden en een plan van reorganisatie
moest worden opgezet, een punt van overweging bij
ons college uitgemaakt. Door het optreden van een
nieuwen wethouder van onderwijs heeft de afdoening
van deze aangelegenheid noodzakelijk eenige vertraging
moeten ondervinden. De herhaalde overwegingen heb
ben ons ten slotte tot een plan geleid, dat hieronder,
teneinde U een duidelijk beeld van de nieuwe lagere
school te geven, uiteengezet wordt en dat wij meenen
bij Uwe Vergadering te mogen aanbevelen.
Het plan kan niet worden opgemaakt zonder het
vraagstuk der coëducatie daarin te betrekken en daar
voor eene bevredigende oplossing aan de hand te doen.
Wij oordeelen daain geslaagd te zijn.
Alzoo dienen als onderdeelen van het plan besproken
te worden:
a. het aantal leerjaren (klassen) der scholen;
b. het leerplan;
c. het aantal leerlingen per klasse;
d. datum van toelating;
e. leeftijd van toelating;
al dan niet gemengde scholen.
Achtklassige scholen. Art. 3 van de wet is richtsnoer
voor het aantal klassen. Wijl het echter een minimum
stelt van 7 leerjaren kan de gemeente een meer dan
7-klassige school inrichten. Voor een stad als Leeu
warden meenen wij dat een school met 8 leerjaren als
eisch moet worden gesteld. Zij, die met de gewone
lagere school het leven ingaan, hebben aan een acht
jarigen cursus genoeg maar dezen ook noodig. Indien
in een verdere richting zich behoefte mocht openbaren,
dan zou dat een vingerwijzing zijn om meer scholen
voor uitgebreid lager onderwijs te stichten. De praktijk
heeft dit elders al uitgewezen: van negen- en tien-
klassige scholen in den Haag zijn of worden de hoogste
leerjaren omgezet in U. L. O. scholen
Vakken en leerplan. Art. 3 van de wet is tevens
lichtsnoer voor de vakken van onderwijs. Het leerplan
omvat voor de eerste 6 leerjaren de vakken, in art. 2
vermeld onder de letters a tot en met k, alsmede des-
gewenscht „handenarbeid". Voor het 7e en de hoogere
leerjaren kunnen daaraan toegevoegd worden een of
meer der vakken in art. 2 onder tot en met u genoemd.
Vergelijkt men hiermede de vakken, die op de uitge
breid lagere school onderwezen moeten worden, (art.
3, 4e lid) dan wordt het duidelijk, dat de hoogste
leerjaren eener 9- of 10-klassige school, waar dan toch
een twee- of drietal der niet verplichte vakken onder
wezen zouden moeten worden, geheel het karakter
zouden krijgen van eene school voor uitgebreid lager
onderwijs.
Voor de scholen in onze gemeente zal voor de eerste
6 leerjaren één leerplan gelden, zoodat het onderwijs
op niet een dier scholen de voorkeur heeft boven dat
op de andere.
Schoolgeld. Voeg hierbij, dat art. 63 der wet een
verschillend schoolgeld voor de verschillende scholen
uitsluit en dan ook in dien zin de regeling van het
schoolgeld door Uwe Vergadering reeds heeft plaats
gehad (Gemeenteblad no. 3 van 1922), dan zijn met
het gelijkwaardige onderwijs op alle scholen en het
zelfde schoolgeld de zoogenaamde standenscholen ver
dwenen.
Splitsing ider leerlingen. Gedurende deze 6 jaren
trekken de kinderen gezamenlijk op; zonder het funda
menteel onderricht, dat dit leerplan wil laten geven,
kan niemand het stellen. Daarna komt, in verband met
de toekomst van de leerlingen, de scheiding in groepen
of teekent zich een groepenvorming af. Een deel gaat
nu over naar de school voor uitgebreid lager onderwijs.
Deze school sluit bij het 6e leerjaar eener gewone
schooi aan (art. 3, 4e lid). Een ander deei wenscht de
hoogere burgerschool of het gymnasium te bereiken;
weer een andere groep verlangt voortzetting van onder
richt als eindonderwijs of om toelating te verkrijgen
op een nijverheidsschool.
Hier springt in het oog, dat een groot voordeel wordt
verkregen door alle scholen, wat het onderwijs betreft,
gelijk te maken. Immers de ouders behoeven thans
eerst na het 6e leerjaar eene keuze te doen omtrent
de richting van onderwijs, die hun kind verder zal
volgen en zij hebben daarbij de voorlichting van den
onderwijzer, die dat kind in zijn kunnen, willen en aan
leg reeds 6 jaar heeft gadegeslagen.
Tot nog toe moest die keuze bij de toelating op de
school reeds vallen.
Met de eerste groep, die zich dan ook volledig heeft
afgescheiden, heeft de gewone lagere school afgedaan.
De andere drie groepen blijven aan hare zorgen toever
trouwd. Wijl op de nijverheidsscholen toelating moge
lijk is van hen, die óf slechts 6 klassen der school
hebben doorloopen en voldaan hebben aan een toela
tingsexamen, óf die op de school voor gewoon lager
onderwijs eindonderwijs hebben ontvangen of die in de
7e klasse zitten, kunnen deze groepen tot twee worden
teruggebracht: zij, die opleiding wenschen voor de
hoogere burgerschool of het gymnasium en zij, die
eindonderwijs wenschen te ontvangen.
Twee leerplannen voor het 7e en 8e leerjaar. Waar zich
deze groepen afteekenen dient de gemeente er voor te
zorgen het onderricht te laten geven, dat verlangd wordt.
Dit zal moeten geschieden in de 2 leerjaren (het 7e en
8e) welke op de school nog resten of in het 7e leerjaar
alleen. In verband met het doel dat beoogd wordt kan
aan de behoefte slechts tegemoet gekomen worden
door twee leerplannen voor het 7e (en 8e) leerjaar op
te stellen: één, geschikt om op te leiden voor de hoogere
burgerschool en het gymnasium in één jaar en één voor
eindonderwijs in een cursus van twee jaar.
Omdat de Commissie van Toezicht op het lager on
derwijs op dit punt in haar advies, gegeven bij brief
van 20 Februari 1922 no. 705, afwijkt (al is zij daarin
niet zeer positief) van hetgeen wij voorstellen, vinden
hier de redenen, waarom wij aan twee leerplannen de
voorkeur geven, nadere uiteenzetting.
Omtrent de aansluiting van het lager aan het mid
delbaar en het gymnasiaal onderwijs is het laatste woord
nog niet gesproken; de deskundigen zijn het daarover
niet eens. Er zijn in hoofdzaak twee stroomingen:
a. de gewone school onthoude zich van elke over
lading en geve niet meer dan de kennis, buiten welke
niemand het stellen kan, zonder te letten op het aan
sluitende onderwijs; het verdere onderwijs dient zich
dan maar naar de verworven kennis te schikken en
daarin zijn aanknoopingspunten te zoeken;
b. de gewone school dient wel ter dege den bodem
te bereiden, waarop het middelbaar en gymnasiaal on
derwijs met vrucht kan gedijen.
De Commissie is blijkbaar in hare meerderheid aan
hangster van de eerstvermelde richting. Zij wenscht één
leerplan ook voor het 7e en 8e leerjaar en zich te voegen
naar hen, die eindonderwijs ontvangen.
Wij meenen, dat het letten op de verschillende rich
tingen, waarin de kinderen gaan, niet anders is dan het
273