Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922.
volgen van een weg, dien de praktijk aanwijst en zijn
daarom gesteld op de beide leerplannen. In welke rich
ting in de toekomst de ineenschakeling van het lager en
het middelbaar onderwijs zal plaats hebben, of het
eerste zich zal moeten voegen naar het laatste dan wel
omgekeerd, is niet bekend. Zoolang het middelbaar
onderwijs bepaalde eischen blijft stellen, dient de ge
meente zorg te dragen voor scholen, waar de kennis
wordt bijgebracht, welke noodig is om aan die eischcn
te voldoen.
Centralisatie 7c en 8e leerjaar. Wij wenschen de
bovenbedoelde natuurlijke scheiding ook ter plaatse,
waar het onderwijs zal worden ontvangen, te volgen.
Daarom ligt het in de bedoeling de 7e en 8e klassen
zooveel mogelijk in afzonderlijke schoolgebouwen samen
te trekken (centralisatie), groep bij groep, dus oplei
dingsklassen en eindonderwijsklassen. Het gebrek aan
ruimte voor een 7e en 8e leerjaar in onderscheidene
scholen leidt bovendien vanzelf tot de noodzakelijkheid
van deze samentrekking.
Aantal leerlingen per klasse. In verband met het
doel van het onderricht in deze laatste 2 jaren dient
naar ons oordeel het aantal kinderen per kalsse lager
te zijn dan in de eerste 6 leerjaren. Wij wenschen als
maximum aan te nemen 24 en voor de laagste 6 klas
sen 32.
Een of twee data van toelating. Moet voor alle
scholen de datum van toelating gelijk zijn of moet toe
lating op twee verschillende data mogelijk blijven?
Een voordeel voor toelating twee keer per jaar is dat
kinderen, die even te jong zijn, dan niet een vol jaar
bijna, maar slechts een gedeelte van een jaar op toela
ting behoeven te wachten. Nadeelen van twee toelatin
gen liggen hierin: dat het 6e leerjaar van alle scholen
dan niet zou aansluiten op de school voor uitgebreid
lager onderwijs; dat dan toch veelal de keuze van de
richting van onderwijs voor het kind reeds bij de toela
ting zou moeten geschieden; dat ook het 7e en 8e leer
jaar verschillend zouden beginnen en eindigen; dat even-
tueele overgang van de een naar de andere school be
moeilijkt wordt; dat de gemeente de tijd van MeitotSep-
tember voor leerlingen der uitgebreid lager onderwijs-
school, de hoogere burgerschool en het gymnasium zou
moeten vullen, als de kinderen op de Mei-scholen waren
geweest en daarvoor leerkrachten zou moeten aanstel
len, wier bezoldiging geheel ten laste van de gemeente
kas zou komen; dat de geheele onderwijs-inrichting in
de gemeente er gecompliceerder door zou worden.
Voorts passen twee toelatingen niet in het stelsel van
volkomen gelijkheid van de scholen, zooeven als begin
sel aangenomen. Wij hebben daarom één datum van
toelating gekozen. Het nadeel dat daardoor ontstaat is
eenigszins verkleind door bij de leeftijdsgrens van toe
lating eene speling van 3 maanden open te laten.
Toelating in het voor- of najaar. Welke datum moet
voor de toelating genomen worden? Toelating in het
voorjaar zou aansluiten bij hetgeen op het platteland
regel is; in het voorjaar kan voor leerlingen, die de
school verlaten, het best een plaats in de maatschappij
veroverd worden; leerlingen op de ambachtsschool wor
den in het voorjaar toegelaten. Daartegenover staat
bij eene toelating in het najaar, dat aansluiting wordt
verkregen met de hoogere burgerscholen, het gymna
sium en het uitgebreid lager onderwijs. Voor stads
scholen is dit van belang en daar de meeste kinderen
in deze richting gaan, komt het ons voor, dat de ge
meente zich daarnaar behoort te voegen. Wel ontstaat
dan het gevolg, dat zij, die eind-onderwijs ontvangen,
dan misschien minder gauw een betrekking kunnen
krijgen, doch dit is te ondervangen door gelegenheid te
geven tot onderricht tot Mei, volgende op het laatste
leerjaar, hetzij als herhaling van het geleerde, hetzij als
voortzetting daarvan. Wij stellen ons voor, dat het met
het 8e leerjaar niet zoo hard zal loopen, omdat vele
leerlingen na 7 jaar, als de Leerplichtwet voor hen heeft
uitgewerkt, wel de school zullen verlaten, of anders in
den loop van het 8e leerjaar successievelijk zullen ver
dwijnen. In zooverre werkt eene najaarstoelating hier
zelfs gunstig, dat een kind, dat na b.v. met Mei de 7e
klasse doorloopen te hebben, zonder twijfel de school
zou verlaten, thans, nu dat leerjaar eindigt in het najaar,
den geheelen winter nog van het onderwijs blijft pro-
fiteeren.
OperibOar en bijzonder onderwijs. Kan een ver
schillende leeftijdsgrens voor toelating op de openbare
en bijzondere scholen afbreuk doen aan één van beide,
toelating op verschillende tijdstippen (met overigens
gelijken leeftijd) heeft hetzelfde gevolg. Over den
tijd van toelating zoowel als over den leeftijd van
toelating is dan ook voeling gehouden met de besturen
en hoofden van bijzondere scholen. Het Roomsch-Ka-
tholieke schoolbestuur volgt de gemeente op den voet.
De besturen van de andere bijzondere scholen niet.
Daar behoudt men de toelating in het voorjaar. Onge
twijfeld geeft dit, vooral nu slechts één tijdstip van toe
lating is genomen, voor de openbare school nadeel.
Toch hebben wij gemeend, nu overigens de toelating
met September belangrijke voordeelen geeft, op dat
nadeel niet te streng te moeten letten.
Leeftijd van toelating. Artikel 11 der wet laat aan
de Kroon over, om den leeftijd te bepalen, welken de
kinderen moeten hebben bereikt, voordat zij tot de
school worden toegelaten. Het Koninklijk besluit van
13 December 1920 (Staatsblad no. 37) geeft hieraan
uitvoering en schrijft voor, dat de kinderen bij toelating
op de school 6 jaar moeten zijn, verminderd met zooveel
tijd als de helft van den klasseduur der school bedraagt.
De klasseduur is hier 1 jaar, zoodat dus, om aan dat
besluit te voldoen, de kinderen 5x/2 jaar moeten zijn om
toegelaten te worden. Met inachtneming van deze
minimum-leeftijdsgrens en van de bepalingen der
Leerplichtwet is de Raad bevoegd de toelating te
regelen. Wij meenen nu, evenals thans, den leeftijd te
moeten bepalen op 6 jaar met eene speling van drie
maanden. Kinderen dus, die vóór drie maanden na 1
September, dat is alzoo vóór 1 December van het jaar
van toelating 6 jaar zijn, worden met 1 September toe
gelaten.
Ten aanzien van deze leeftijdsgrens is met de besturen
van alle bijzondere lagere scholen overeenstemming
verkregen.
Coëducatie. Als wij U tenslotte naar aanleiding van
het vraagstuk: al of niet gemengde scholen, voorstellen
de scholen voorloopig te laten, zooals ze zijn, dan
meenen wij daarmede de oplossing te hebben gegeven,
waarop wij boven doelden. Onze bedoeling is deze, dat
ieder ouder voor het vervolg kan kiezen of zijn kind al
dan niet op een gemengde school onderwijs zal ont
vangen. Als beginsel geldt dus, dat ieder vrij is in de
keuze van al dan niet gemengd onderricht en om aan
dat beginsel tegemoet te komen zullen er, naar gelang
van \de behoefte, blijven jongensscholen, meisjesscholen
en gemengde scholen. Aan die behoefte zal, met de
wenschen der ouders in deze zooveel mogelijk rekening
houdende, binnen de perken van redelijkheid worden
tegemoet gekomen.
In welk stadium de geschiedenis van het coëducatie-
vraagstuk verkeert, leert het verslag van Uwe verga
dering van 28 Juni 1921. De Commissie van Toezicht
op het lager onderwijs is uitgenoodigd:
a. aan de ouders van de op de gemeentescholen
schoolgaande kinderen, op de door haar meest doel
274
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. Bijl. no. 20.
matig geachte wijze, de vraag ter beantwoording voor
te leggen of aan afzonderlijk, niet gemengd, onderwijs
voor hunne kinderen de voorkeur gegeven wordt;
b. de onder a bedoelde vraag niet te stellen dan
nadat belanghebbenden door de Commissie, op de
wijze en in den vorm als haar gewenscht voorkomt, op
de hoogte zijn gebracht met het voor en tegen van be
doeld afzonderlijk onderwijs;
c. den uitslag van het onder a bedoelde onderzoek
te zijner tijd ter kennis van Burgemeester en Wethou
ders te brengen.
De Commissie heeft ter voldoening daaraan herhaal
delijk en breedvoerig de zaak in hare vergaderingen
besproken en doet van haar plannen mededeeling bij
brief van 6 Februari 1922 no. 703, bij de stukken ge
voegd. Mocht Uwe Vergadering zich met ons voorstel
op dit punt vereenigen, dan wordt aan het verlangen van
iederen ouder tegemoet gekomen en meenen wij, dat
het coëducatie-vraagstuk daarmede tot het verleden
behoort. Aan de Commissie van toezicht ware dan te
verzoeken aan de uitnoodiging verder geen gevolg te
geven.
Bij Uw college ligt nog ter tafel een voorstel van de
heeren H. de Boer en L. Zandstra, om aan een of meer
scholen der 2e en 3e klasse een achtste leerjaar toe te
voegen. Bij Uw besluit van 10 December 1918 is dat
voorstel om prae-advies in onze handen gesteld. Wijl
de nieuwe wet in 't zicht was en tengevolge daarvan
eene geheele reorganisatie noodig werd, is het uitbren
gen van bedoeld advies tot nu toe opgeschort.
Een meer omvattend voorste! van de heeren K. de
Boer en L. Zandstra bereikte ons college bij Uw besluit
van 20 December 1921. Daarin wordt gevraagd:
a. het maximum aantal leerlingen per klasse voor
de eerste 6 leerjaren op 31 te stellen en voor het 7e en
8e leerjaar op 24;
b. een 8e leerjaar te stichten;
c. het type 6-klassige school als algemeen type te
volgen;
d. het 7e en 8e leerjaar te vereenigen tot 6-klassige
scholen;
e. de kinderen toe te laten met Mei en September en
op een gelijk aantal Mei- als Septemberscholen;
over te gaan tot den bouw van twee dubbele
scholen om in de noodige schoolruimte te voorzien.
Ook daaromtrent volstaan wij met te verwijzen naar
het voorgaande en hetgeen hieronder omtrent even-
tueelen schoolbouw nog volgt.
Vereenigt Uwe Vergadering zich met onze boven
ontwikkelde plannen, dan is daarmede in hoofdzaak vol
daan aan hetgeen de voorstellers hebben willen berei
ken.
Het advies van den Inspecteur van het lager onder
wijs en dat van de Commissie van toezicht aangaande
de boven aangeroerde punten worden bij de stukken
overgelegd. Over het algemeen vindt het ontvouwde
plan instemming. Dat was ook het geval in eene verga
dering van onderwijs-personeel, door den Wethouder
van onderwijs belegd, waarin het plan in hoofdtrekken
gelijk aan dat, zooals het thans is voorgedragen, is
voorgelegd.
Wordt het voorgestelde door U aanvaard, dan is
daarmede de grondslag gelegd voor de wijziging van
de verschillende verordeningen en zullen voorstellen
daartoe U zoo spoedig mogelijk bereiken.
Ook zal scholenbouw van deze reorganisatie het ge
volg moeten worden. Het is nog niet te overzien hoeveel
ruimte er te kort is. Zoodra daaromtrent een oordeel is
gevormd zullen plannen worden opgemaakt en in den
loop van dit jaar aan Uwe goedkeuring worden onder
worpen.
Nog zij meegedeeld, dat toelating van leerlingen dit
jaar in Mei zal plaats hebben en een tweede toelating,
met inachtneming van de nieuwe leeftijdsgrens, in Sep
tember.
Wij geven Uwe Vergadering alzoo in overweging:
I. zich in beginsel en in afwachting van onze voor
stellen tot wijziging der betrekkelijke verordeningen, te
vereenigen met het volgende:
a. de scholen voor gewoon lager onderwijs in de
gemeente zullen omvatten acht leerjaren;
b. voor de eerste zes leerjaren geldt op alle scholen
hetzelfde leerplan;
c. voor het zevende (en achtste) leerjaar worden
twee leerplannen opgemaakt één voor de leerlingen
die middelbaar en gymnasiaal onderwijs zullen ontvan
gen, één voor de leerlingen die eindonderwijs ontvangen;
d. de zevende en achtste leerjaren worden, groep
bij groep, zooveel mogelijk in afzonderlijke schoolge
bouwen ondergebracht;
e. de indeeling der scholen in klassen vervalt;
naar gelang van de behoefte zullen er zijn jon
gensscholen, meisjesscholen en gemengde scholen.
II. te besluiten:
a. de Commissie van toezicht op het lager onder
wijs te laten verzoeken aan de ingevolge raadsbesluit
van 28 Juni 1921 tot haar gerichte uitnoodiging tot het
instellen van een onderzoek bij de ouders van school
gaande kinderen of zij al dan niet gemengd onderwijs
voor hun kinderen verlangen, verder geen gevolg te
geven;
b. ten aanzien van de voorstellen van de heeren
H. de Boer en L. Zandstra en K. de Boer en L. Zandstra,
onderscheidenlijk bij raadsbesluiten van 10 December
1918 en 20 December 1921 om prae-advies in handen
van Burgemeester en Wethouders gesteld, over te gaan
tot de orde van den dag.
Leeuwarden,
11 Maart
30 Maart
1922.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
275