Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. aan de scholen der vierde klasse voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het eind-diploma bedraagt 75.'s jaars per wekelijksch lesuur bij het bezit der lagere akte en 100.'s jaars per wekelijksch lesuur bij het bezit der middelbare akte voor dat vak. Onder middelbare akte wordt in dit artikel verstaan de akte, genoemd onder Mi van het Koninklijk besluit van 24 April 1885 (Stb. no. 112) of die, genoemd onder Ma van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1910 (Stb. no. 239). (VERORDENING, gemeenteblad no. 49 van 1919). Art. 11. Bij de aanvrage aan Burgemeester en Wethouders om verlof tot afwezigheid wegens ziekte door een hoofd der school of een onderwijzer wordt tevens eene geneeskundige verklaring overgelegd, waaruit blijkt, dat de betrokkene wegens ongesteldheid verhinderd is zijne betrekking waar te nemen. Heeft de afwezigheid langer geduurd dan drie maan den, dan hervat het hoofd of de onderwijzer zijne werk zaamheden niet eerder dan na inzending aan Burge meester en Wethouders van eene geneeskundige ver klaring, waaruit blijkt, dat die hervatting kan worden toegelaten met het oog op de belangen zoowel van het onderwijs, als van den onderwijzer zelf en van de leerlingen. Bij onafgebroken afwezigheid wegens ziekte wordt aan het hoofd of den onderwijzer gedurende het eerste jaar na den datum, die in het besluit, waarbij hem het verlof verleend is, als aanvang daarvan is vastgesteld, de jaarwedde geheel uitgekeerd; gedurende het tweede jaar wordt op zijn jaarwedde ingehouden hetgeen in dien tijd besteed is aan de waarneming van den dienst; over den verderen duur van het verlof wordt de jaar wedde geheel ingehouden. De afwezigheid wordt geacht onafgebroken te hebben voortgeduurd, indien binnen twee maanden, nadat de werkzaamheden hervat zijn, opnieuw wegens ziekte verlof wordt verleend. De termijn van twee maanden wordt door de Kerst-, Paasch- of zomervacantie opgeschort. Art. 12. Aan de onderwijzers, die ingevolge artikel 77, artikel 80, artikel 81, artikel 92 of artikel 101 der Militiewet, ingevolge artikel 11, artikel 11 bis, artikel liter, artikel 29 of artikel 38 der Landweerwet, of ingevolge artikel 6 of artikel 12 der Landstormwet in werkelijken dienst of onder de wapenen zijn, wordt verlof verleend. Gedurende dat verlof wordt hun uitgekeerd: I. de volle jaarwedde bij verblijf in werkelijken dienst of onder de wapenen ingevolge artikel 77, artikel 80 of artikel 92 der Militiewet of ingevolge artikel 11 of artikel 29 der Landweerwet voor den duur van dat verblijf, doch voor niet langer dan één jaar; over den verderen duur van het verlof wordt de jaarwedde ingehouden; II. tachtig procent van hun jaarwedde zoo zij ge huwd, weduwnaar met kinderen zijn of een eigen huis houding hebben of kostwinner zijn voor het gezin, waartoe zij behooren of waarin zij zijn opgenomen, en veertig procent van hun jaarwedde in andere gevallen, bij verblijf in werkelijken dienst of onder de wapenen ingevolge de in het eerste lid aangehaalde wetsbepa lingen, uitgezonderd die genoemd onder 1 hiervoor. Artikel 3 wordt genummerd 8. III. Na artikel 2 worden de volgende artikelen ingelascht: Art. 3. Aan onderwijzers, aan wie op advies van den behan- delenden of controleerenden geneesheer een verlof we gens ziekte wordt toegestaan, wordt dit verlof met be houd van het volle genot der jaarwedde voor niet langer verleend dan twaalf achtereenvolgende maanden en aan tijdelijke onderwijzers met behoud van het volle genot der jaarwedde voor niet langer dan twee achtereenvol gende maanden. Blijkt bij het verstrijken van het verlof, in het vorige lid bedoeld, uit een rapport van den geneesheer, dat de onderwijzer nog niet in staat is zijne werkzaamheden te hervatten, dan kan hem opnieuw voor ten hoogste twaalf of twee maanden verlof worden verleend. Echter wordt over den tijd van dit verlof aan den onderwijzer slechts de helft zijner jaarwedde uitbetaald. Na het verstrijken van het verlof, in het vorige lid bedoeld, wordt de jaarwedde niet langer uitbetaald, tenzij in een bepaald geval, ter beoordeeling van Burge meester en Wethouders, eene andere regeling wordt getroffen. Indien de onderwijzer binnen ééne maand na de her vatting van zijne werkzaamheden na ziekteverlof weder ziek wordt, kan deze laatste ziekte op grond van eene geneeskundige verklaring voor de toepassing van dit artikel worden beschouwd als eene voortzetting van de voorafgegane ziekte. Art. 4. Onderwijzers, op wie militaire dienstplicht rust, ge nieten verlof, zoolang zij zich verplicht in werkelijken dienst bevinden. Zij genieten over den tijd van dit verlof: 1°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevin den voor eerste oefening verlengd verblijf in werke lijken dienst als gevolg van opleiding tot een rang inbegrepen of als behoorende tot het zoogenaamd blijvend gedeelte, 3/io der jaarwedde; 2°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevin den voor herhalingsoefeningen, de volle jaarwedde; 3°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevin den tengevolge van eene oproeping wegens buitenge wone omstandigheden: a. de eerste zes weken de volle jaarwedde; b. na de eerste zes weken: kostwinners 9/10 van hunne jaarwedde; niet-kostwinners 3/io van hunne jaarwedde. Het deel der jaarwedde, vermeld in het tweede lid onder 3° b, wordt, zoowel voor kostwinners als voor niet-kostwinners, verminderd met de helft van hunne militaire jaarwedde, indien zij den officiersrang of den 278 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. Bijl. HO. 21. onderofficiersrang bekleeden. Het wordt voor kostwin ners bovendien verminderd met het bedrag, dat ter zake van hun werkelijken dienst van Rijkswege mocht worden toegekend als vergoeding wegens kostwinnerschap. Ten aanzien van hen, die geen eigenlijke kostwinners zijn, maar die aannemelijk maken, dat zij bijdragen tot het onderhoud van anderen, kunnen Burgemeester en Wethouders de uitkeering vaststellen op een hooger be drag dan in het tweede lid onder 3° b voor niet-kost winners is bepaald; dit bedrag mag echter niet hooger zijn dan 9/jo van de jaarwedde, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid. Met afwijking in zoover van het bepaalde in het tweede lid onder 3° worden landstormplichtigen, die in werkelijken dienst worden gesteld binnen één jaar nadat het eerste gedeelte van de met hunne jaarklasse overeen komende lichting der militie werd ingelijfd, de eerste acht en een halve maand van hun verblijf in werkelijken dienst geacht te verkeeren in het geval, bedoeld in het tweede lid onder 1°. Gedurende verblijf in werkelijken dienst enkel tot het ondergaan van straf wordt de jaarwedde geheel inge houden. Gedurende verlengd verblijf in werkelijken dienst we gens ziekte worden van de jaarwedde slechts ingehou den de bedragen, bedoeld in het derde lid. Art. 5. Art. 14, le, 3e en 4e lid. De uitbetaling van alle inkomsten krachtens de voorafgaande artikelen geschiedt per maand, voor zoover de aanstelling op een jaarwedde plaats heeft gevonden, telkens voor een twaalfde gedeelte. Bij overlijden van een onderwijzer met vaste aan stelling wordt de loopende maand voluit betaald. Bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag der aftreding. Onderwijzers, die zich hebben verbonden bij het reservekader, of op andere wijze militaire plichten vrij willig op zich hebben genomen, genieten eveneens ver lof, zoolang zij zich ingevolge hunne verbintenis in wer kelijken dienst bevinden. Gedurende elke periode van werkelijken dienst geldt ten aanzien van het genot hunner jaarwedde hetgeen in artikel 9 is bepaald voor het met die periode het meest overeenkomende tijdperk. Art. 6. De uitbetaling van de jaarwedden geschiedt per maand, telkens voor een twaalfde gedeelte. Bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag van aftreding. Bij overlijden wordt de jaarwedde tot en met den dag van overlijden uitbetaald. Art. 7. Deze verordening verstaat onder „onderwijzers" ook onderwijzeressen. B. te bepalen dat het besluit sub A den 1 Mei 1922 in werking treedt. Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd, 279

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1922 | | pagina 140