Bijlage no. 26.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922.
Overgebracht 20,148.305
per jaar 43 X 4.60 X 52 10,285.60
17 woningen type Baf 5.50
per week, per jaar 17 X
5.50 X 52 4,862.—
Totaal 15,147.60
Tekort 5,000.705
of per woning per jaar 83.345.
Van dit tekort wordt gedeelte door het Rijk ge
dragen, zoodat ten laste der gemeente blijft 5000.705
3750.53 1250.175, of per woning per jaar
20.835. Wordt het ten laste der gemeente blijvende
tekort van 20 woningen door de Nederlandsche Spoor
weg-Maatschappij overgenomen, dan zal het tekort van
dit woningcomplex, voorzoover het voor rekening der
gemeente komt, bedragen 40 X 20,835 833.40
per jaar.
De Gezondheidscommissie, wier advies wij over dit
bouwplan inwonnen, bericht ons bij schrijven van 17
Mei j.l. dat zij zich best met den voorgenomen bouw
kan vereenigen. Met enkele door haar gemaakte op
merkingen kan eventueel rekening worden gehouden.
Wordt door den Raad tot den bovenomschreven bouw
besloten dan kan het raadsbesluit van den 14 Juni 1921,
no. 227R/127, tot stichting van een 30-tal kleine arbei
derswoningen op een terrein aan den Poppeweg, worden
ingetrokken. Ten behoeve van dien bouw is het tot nu
toe niet gelukt een voorschot uit 's Rijks kas te ver
krijgen, waardoor het bouwplan niet uitgevoerd kan
worden. De gezinnen, die tijdelijk in het voormalig
hotel Weidema zijn ondergebracht en voor wie een ge
deelte van de hierbedoelde 30 woningen bestemd was,
kunnen nu een woning van het bovenbedoeld complex
ten zuiden van den Harlingerstraatweg bekomen. Waar
niet te verwachten is dat binnen afzienbaren tijd de
medewerking der Regeering zal worden verleend voor
den bouw der 30 woningen, lijkt het ons gewenscht het
genomen besluit, dat thans ook geen reden van bestaan
meer heeft, ongedaan te maken.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten:
A. tot intrekking van de raadsbesluiten d.d.:
1. 14 Juni 1921. no. 227R/127;
2. 13 September 1921, no. 389R/235;
B. tot het stichten van 60 arbeiderswoningen, over
eenkomstig de bijbehoorende plannen op een gedeelte
van de aan de gemeente behoorende terreinen ten zuiden
van den Harlingerstraatweg, als op de bij de plannen
behoorende situatie is aangegeven;
C. voor den bouw van de onder B bedoelde wonin
gen aan Burgemeester en Wethouders een crediet toe
te te staan van 213,803.52, mits van het Rijk volgens
de bepalingen der Woningwet een voorschot tot dat
bedrag en een bijdrage in de betaling der verschuldigde
annuïteit wordt verkregen;
D. ten behoeve van den onder B bedoelden bouw
aan te vragen uit 's Rijks kas:
1een in 60 annuïteiten af te lossen voorschot ten
bedrage van 213,803.52 of zooveel minder als voor
de uit te voeren werken minder zal blijken noodig te
zijn, tegen de overeenkomstig het Woningbesluit te be
palen rente;
2. eene zoo hoog mogelijke bijdrage in de betaling
van de onder 1 genoemde annuïteiten.
Leeuwarden, 18 Mei 1922.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
j. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
292
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. Bijl. TIO. 20.
UITVOERING van de Vleeschkeuringswet (Staats
blad 1919, no. 524).
Aan den Gemeenteraad.
Ter uitvoering van de Vleeschkeuringswet, Staats
blad 1919 no. 524, is Uwe Vergadering verplicht om
onderscheidene regelingen te treffen. De wet is den
1 Juni j.l. geheel in werking getreden en derhalve moes
ten de noodige verordeningen en instructiën eveneens
reeds toen in werking zijn getreden, doch door het laat
afkomen van het Koninklijk besluit tot niet-goedkeuring
van Uw besluit betreffende het stichten van een ge
meentelijk slachthuis ware de bouw daarvan mogelijk
geweest, de uitwerking van de wet, wat Leeuwarden
aangaat, zou vrij wat anders zijn dan thans waren
wij verhinderd om tijdig met de aanbieding van de ont
werpen voor de verordeningen en instructies gereed
te zijn.
Door de niet-goedkeuring van de slachthuisplannen
moet thans voorloopig een stelsel van gedecentraliseerde
keuring gevolgd worden. Komt het later tot den bouw
van een slachthuis, dan zullen de verordeningen tegen
dien tijd een wijziging moeten ondergaan. De toestand,
die bij de aanneming van de hieronder volgende ontwer
pen zal ontstaan is dus een overgangstoestand, daar op
den duur een gemeentelijk slachthuis wel niet zal kunnen
uitblijven; immers bij een gecentraliseerde keuring en
slachting zal de dienst een eenvoudiger uitvoering er
langen, daar de keuringsambtenaren dan zooveel mo
gelijk hun werk in het slachthuis kunnen doen en niet
telkens twee maal, n.l. vóór en na het slachten, naar
vaak uiteengelegen slachterijen behoeven te gaan om
hun keuringswerkzaamheden te verrichten.
De dubbele keuring is een der grondbeginselen waar
van de wet uitgaat. Van deskundige zijde wordt steeds
gewezen op de nuttige aanwijzingen die de
keuringsambtenaar bij de levende keuring kan krijgen
en die hem voorbereiden op bepaalde bevindingen bij
keuring na het slachten.
Bij keuring van in nood gedoode en gestorven dieren
is levende keuring natuurlijk onmogelijk. Derhalve zijn
voor de keuringen van vleesch van dergelijke slacht
dieren speciale voorschriften gegeven, die zoovee! moge
lijk waarborgen geven dat voor de volksgezondheid
schadelijk of minder deugdelijk vleesch aan de con
sumptie wordt onttrokken of, zoo mogelijk, eerst na een
speciale bewerking voor de consumptie geschikt wordt
gemaakt.
Een tweede grondbeginsel van de wet is, dat aan het
hoofd van eiken keuringsdienst een wetenschappelijk op
geleid ambtenaar, een veearts, moet staan, daar het van
belang is, dat de keuringen waarborgen aanbieden zoo
wel aan de consumenten als aan de slachters.
Het zal meermalen voorkomen, dat bacteriologisch
onderzoek noodig is om een juiste diagnose van de af
wijkingen te kunnen stellen en dergelijke onderzoekin
gen kunnen alleen verricht worden door hen die daar
voor zijn opgeleid, i. c. de veeartsen. Dezelfde opmer
kingen gelden voor de herkeuringen, die alleen zullen
worden aangevraagd zoo de deskundige het aangeboden
vleesch reeds geheel ongeschikt of minderwaardig acht.
Is evenwel het slachtdier geheel gezond, dan kan het
keuren wel aan een minder geschoold ambtenaar,
de hulpkeurmeester, worden opgedragen. In de
wet zijn voorschriften opgenomen, dat de hulpkeur
meester terstond den keuringsveearts moet waarschu
wen, indien hij afwijkingen vindt.
Overigens moeten krachtens artikel 21 der wet de
verordeningen voorschriften bevatten omtrent het
doen van aangifte voor en plaats en tijd van de
keuring, de termijnen binnen welke de keuring moet
geschieden, de keuringsambtenaren en voorschriften
betreffende den invoer van vleesch uit andere gemeenten.
Een en ander is geregeld in de hierbij behoorende
ontwerpen. Op last van den Minister van Arbeid zijn
ten behoeve van de gemeentebesturen modellen voor
deze verordeningen samengesteld. In hoofdzaak hebben
wij deze gevolgd; ter vergelijking leggen wij U hierbij
exemplaren der oorspronkelijke modellen over.
Eenige nadere toelichting behoeven de volgende af
wijkingen.
Artikel 8 van het ontwerp bevat voorschriften betref
fende het onderzoek van in deze gemeente ingevoerd
vleesch. Artikel 8 der Vleeschkeuringswet laat dat
onderzoek toe, doch slechts in zooverre, dat het alleen
betreft veranderingen die in het vleesch zijn opgetreden
na de eerste keuring, waardoor het moet worden afge
keurd of voorwaardelijk goedgekeurd. De doorvoer
moet, om fraude te voorkomen, eveneens worden ge
controleerd.
Artikel 28 van het ontwerp (art. 30 van het model)
zal voor het vervolg het uitstallen van vleesch op of aan
den openbaren weg en den verkoop op dezelfde plaatsen
onmogelijk maken. De wet verbiedt dit eveneens.
Wij meenen hetzelfde te moeten voorschrijven
voor vleeschwaren, ook deze behooren uit een
hygiënisch oogpunt niet op den weg ten verkoop te
worden aangeboden. Hierbij zij tevens opgemerkt, dat
tengevolge van dit voorschrift het bepaalde omtrent de
vleeschmarkt in de verordening op de marktpolitie kan
vervallen. Een ontwerp-verordening, die dit gedeelte
van het onderwerp regelt, gaat hiernevens. Door
de nieuwe verordening zal in haar geheel kunnen ver
vallen de thans bestaande verordening, regelende de
politie op den invoer, vervoer, verkoop en de keuring van
vleesch, visch en garnalen, waarbij zij vermeld, dat
visch en garnalen onder de bepalingen van de Waren
wet vallen.
De instructies zijn behoudens redactie-wijzigingen ook
vrijwel geheel naar de modellen vastgesteld. Wij namen
een tweede lid op in artikel 15 (art. 19 van het model),
daar de gemeente bij drukke veemarkten en bij afwe
zigheid van den gemeente-veearts daarvan haar nut kan
trekken.
Het artikel van de Salarisverordening 1919, dat kan
vervallen, betreft de bezoldiging van den keurmeester
van vleesch, visch en garnalen. De Vleeschkeuringswet
schrijft voor, dat de bezoldigingen van het keuringsper-
soneel in de instructiën worden geregeld. Een nieuw
artikel voor dit personeel in de Salarisverordening 1919
is dus niet noodig.
Overigens valt over de organisatie van den keurings
dienst slechts nog dit op te merken, dat wij meenen dat
deze voldoende is, wanneer 1 keuringsveearts en 2 a 3
hulpkeurmeesters, de laatste te benoemen door ons
college, worden benoemd.
De verordeningen op de heffing en invordering van
keurloon behoeven o. i. geen nadere toelichting. De
rechten zijn zoo vastgesteld, dat de uitvoering van den
keuringsdienst zonder groote kosten voor de gemeente
mogelijk is.
Ten slotte moet de instructie voor den gemeente
veearts worden gewijzigd. Het toezicht op de vleesch-
keuring wordt aan hem ontrokken, behoudens het be
paalde in art. 5 volgens de nieuwe lezing. Wij hebben
hier het oog op een eventueele afwezigheid van den
keuringsveearts; wordt de ontworpen bepaling vastge
steld, dan zal bijna altijd een bevoegde vervanger
aanwezig zijn.
Over de aangeboden ontwerpen is de Gezondheids
commissie gehoord.
293