Bijl. no. 26. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. om daar te worden afgeslacht, tenzij de keuringsveearts hiervan schriftelijke ontheffing verleent. Deze ontheffing mag alleen worden gegeven voor de gevallen: a. bedoeld in artikel 3 letters «ene van de Vleesch- keuringswet; b. bedoeld in artikel 3 letter b van de Vleeschkeu- ringswet, wanneer de keuringsveearts het slachtdier ter plaatse waar het zich bevindt, zonder nader onderzoek (terstond) kan afkeuren; c. van gestorven slachtdieren, wanneer de keurings veearts het slachtdier ter plaatse waar het zich bevindt zonder nader onderzoek (terstond) kan afkeuren; d. van dood geboren en gestorven slachtdieren, ge noemd in artikel 4, derde lid, van de Vleeschkeurings- wet. Tot de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is ook verplicht de eigenaar, houder of hoe der van de onder letter d van het tweede lid van dit artikel bedoelde slachtdieren. Art. 11. Tot de aankomst in de, in het vorig artikel bedoelde, inrichting moet het slachtdier ongedeeld worden gela ten en mag daaraan geen enkele handeling zijn ver richt, uitgezonderd het openen van buik- en borstholte en het uitnemen van maag en darmen, welke organen echter bij het slachtdier in ongeschonden toestand aan wezig moeten blijven. Art. 12. De keuring vóór het slachten heeft plaats zoo spoedig mogelijk, althans binnen 6 uren na de inlevering van de kennisgeving, bedoeld in artikel 2 van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1920, Staatsblad no. 285, de keu ring van het geslachte dier, met inachtneming van de uren in artikel 6 vastgesteld, uiterlijk binnen 12 uren na de slachting, tenzij het daglicht of het aange brachte kunstlicht, naar het oordeel van den keurings veearts, onvoldoende is voor de keuring, in welk geval gekeurd moet worden zoo spoedig mogelijk na het ver vallen van dit bezwaar. Art. 13. Wanneer de keuringsveearts dit voor een juiste keu ring noodig acht, mag hij zijn uitspraak opschorten, maar niet langer dan 48 uren na het eerste onderzoek. Art. 14. De te slachten dieren worden in geen grootere getale in de slachterij toegelaten en geslacht dan door den keuringsveearts zal worden bepaald. Art. 15. Met de keuring zijn belast een keuringsveearts en ten hoogste 3 hulpkeurmeesters, zooals die zijn bedoeld in artikel 25 van de Vleeschkeuringswet, de laatsten met inachtneming van hun te dezer zake wettelijk verleende bevoegdheid. Art. 16. Met de herkeuring wordt belast één veearts, die aan de eerste keuring niet mag hebben deelgenomen en die de veeartsenijkundige practijk niet uitoefent, of één Rijkskeurmeester in algemeenen dienst, te benoemen door Burgemeester en Wethouders. Diens uitspraak is beslissend. 296 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. Art. 17. Bij de aanvraag om herkeuring wordt door belang hebbende in handen van den keuringsveearts een door Burgemeester en Wethouders te bepalen som gestort, welke na afloop van de herkeuring zoo spoedig mogelijk wordt teruggegeven, tenzij de aanvrager van de herkeu ring in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het gestorte bedrag wordt teruggegeven na aftrek van de aan de herkeuring voor de gemeente verbonden kosten. Hij, die de herkeuring heeft aangevraagd, wordt ge acht in het ongelijk te zijn gesteld, indien de eerste uit spraak wordt gehandhaafd of de laatste uitspraak on gunstiger voor hem is. Art. 18. De afloop van de herkeuring wordt den belangheb bende zoo spoedig mogelijk schriftelijk door den keu ringsveearts medegedeeld. De gemeente is in geenerlei opzicht aansprakelijk voor nadeelige veranderingen, welke bij het vleesch mochten intreden in den tijd, welke verloopt tusschen de aanvraag der herkeuring en de eindbeslissing. Art. 19. De herkeuring wordt schriftelijk aangevraagd bij den keuringsveearts. Art. 20. Hij, die slacht of doet slachten, en hij, die vleesch of vee ter keuring aanbiedt, is verplicht de met de keuring belaste ambtenaren ten behoeve van de keuring de noodige hulp te verleenen, zoo dit van hem verlangd wordt en toe te laten, dat door of van wege deze amb tenaren ten behoeve van de keuring vleesch, organen en deelen worden ingesneden, uitgesneden, medegenomen of aan andere handelingen onderworpen. Art. 21. Tenzij de ambtenaar, met de keuring belast, vóór of tijdens de slachting anders bepaalt, moeten maag en darmen van hun inhoud worden ontdaan. Indien het slachtdier gestorven of in nood gedood is, mogen maag en darmen niet worden ingesneden of van hun inhoud ontdaan, tenzij de in dit artikel bedoelde ambtenaar dit noodig oordeelt. Art. 22. Op verzoek van hem, die het slachtdier of het vleesch ter keuring aanbiedt, geeft de keuringsveearts dezen een schriftelijk bewijs van voorwaardelijke goedkeuring of van afkeuring, waarin vermeld wordt de datum en het uur der keuring. Art. 23. In geval van voorwaardelijke goedkeuring of afkeuring wordt het vleesch slechts op de plaatsen, genoemd in artikel 50 van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1920, Staatsblad no. 285, voorzien van de stempelmerken, in alwachting van het verstrijken van den termijn, binnen welken de herkeuring kan worden aangevraagd, tenzij de eigenaar van het geslachte dier vóór dien tijd ver klaart met den uitslag der eerste keuring genoegen te nemen. In dat geval, of nadat de voorwaardelijke goedkeuring of afkeuring onherroepelijk is, wordt het vleesch voor zien van stempelmerken op de plaatsen bedoeld in artikel 26. 297

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1922 | | pagina 149