Bijl. no. 27. Bijlage No. 27. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. SCHOOLGELD voor de inrichtingen van Middel baar Onderwijs. Aan den Gemeenteraad. In ons voorstel van 28 April 1921 (bijlage no. 29) gaven wij te kennen in beginsel er voor te gevoelen om voor de hoogere burgerschool met handelsschool en de middelbare school voor meisjes een gelijksoortige schoolgeldregeling in te voeren als bij dat voorstel U voor het gymnasium ter vaststelling werd aangeboden. Wij achtten het echter wenschelijk eerst af te wachten hoe het ontwerp betreffende het gymnasium door de Regeering zou worden ontvangen. Nu de Kroon hare goedkeuring daaraan heeft ge hecht, is het tijdstip aangebroken om die voorgenomen herziening aan de orde te stellen. Overwegende dat, met het oog op de reciprociteit neergelegd in de artt. 3 en 4 van de schoolgeldverordening voor het gym nasium, ook voor de sub 3 genoemde school een nieuwe schoolgeldregeling gewenscht is, meenen wij, ten aan zien van deze inrichting, tegelijkertijd daartoe voor stellen te moeten doen. Zooals bekend, is ten aanzien van het gymnasium hetzelfde tarief voor schoolgeld genomen als geldt voor de rijks hoogere burgerscholen. Tegen de bepaling dat voor buitenleerlingen 50 meer betaald moest worden, maakte de regeering echter bezwaar, omdat de toelating van deze leerlingen geen splitsing in pa rallelklassen en dus geen extra onkosten met zich brengt. Deze bepaling is toen geschrapt. Het ligt voor de hand dat ook voor de gemeentelijke hoogere burger- en handelsschool en middelbare meis jesschool hetzelfde tarief behoort te worden genomen. Wel is waar wordt voor die inrichtingen van onderwijs geen rijkssubsidie genoten, maar toch zou van regee- ringswege tegen een bepaling dat voor buitenleerlingen hooger schoolgeld moet worden betaald, evenals ten opzichte van het gymnasium, bezwaar kunnen worden gemaakt. Het motief daarvoor zou dan kunnen worden ontleend aan het aanhangige ontwerp van wet voor het Middelbaar Onderwijs bedoelende het voorbereidend hooger onderwijs en het algemeen vormend middelbaar onderwijs opnieuw te regelen. Art. 46 van dat ontwerp (welk art. bij aanneming der wet reeds geacht wordt met 1 Januari 1922 in werking te zijn getreden) houdt namelijk de volgende bepaling in: „Iedere gemeente, in „welke geen overeenkomstige gemeente-school voor „middelbaar onderwijs gevestigd is, verleent een bij drage in de kosten van elke gemeente-school voor „middelbaar onderwijs, tot welke leerlingen zijn toe gelaten, wier ouders of voogden of die, bij meerder jarigheid, zelve in de gemeente hoofdverblijf hebben „in den zin van artikel 244a der Gemeentewet". In afwachting nu van het tot stand komen van die wet, waarop intusschen reeds het voorloopig verslag is ver schenen, zouden wij de naburige gemeenten willen voorstellen met Leeuwarden een gemeenschappelijke regeling aan te gaan, waarbij die gemeenten de spoedig te verwachten wettelijke verplichting voorloopig vrij willig op zich te nemen. Mochten er gemeentebesturen zijn die niet tot het aangaan daarvan genegen zijn, dan zijn de kinderen van hare ingezetenen van de hier bedoelde inrichtingen van onderwijs uitgesloten, maar dat ligt dan geheel aan die besturen zelve. De middelbare avondhandelsschool is een inrichting, die in vele opzichten afwijkt van de beide vorige. Zij is meer te beschouwen als een voortzetting van het uitgebreid lager onderwijs. Wij hebben daarom gemeend hier ook het tarief voor laatstgenoemd onderwijs gel dende te moeten voorstellen. Hierbij brengen wij in her innering dat het provinciaal subsidie voor deze school is toegekend onder voorwaarde dat deze op voet van gelijkheid voor alle ingezetenen der provincie toegan kelijk zij. De overige bepalingen van de verordeningen voor deze drie onderwijsinrichtingen behoeven geen nadere toe lichting. Zij zijn gelijk aan die voor het gymnasium en wijken, wat de middelbare avondhandelsschool betreft, alleen af voorzoover dit noodig was doordat het school jaar van deze inrichting korter is. Bij het in den aanhef bedoelde voorstel van 28 April 1921 (bijlage no. 29) was tevens opgenomen een voor stel tot wijziging van de verordening voor het gymna sium, wat betreft de bepaling inzake het van gemeente wege verstrekken van boeken en leermiddelen. In Uwe vergadering van 2S Juni 1921 werd deze verordening dienovereenkomstig gewijzigd. Een gelijke bepaling als hier bedoeld behoort ook te worden opgenomen in de verordeningen op de onder wijsinrichtingen, waarvan thans de rede is. Die betref fende de hoogere burgerschool met handelsschool en de middelbare meisjesschool behooren dus dienovereen komstig te worden aangevuld. De verordening voor de middelbare avondhandels school moet nog in haar geheel worden herzien, ten einde aansluiting te verkrijgen aan de lagere scholen na de reorganisatie van het lager onderwijs. Wij hopen spoedig een voorstel hieromtrent in te dienen, waarin dan een bepaling, als hiervoor bedoeld, zal worden opgenomen. Wij stellen U mitsdien voor te besluiten tot vaststel ling en wijziging van de hierna te noemen verordenin gen en daartoe te nemen het besluit dat in ontwerp hieronder volgt. Leeuwarden, 15 Juni 1922. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 309

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1922 | | pagina 155