1 2
Art. 5.
De schoolgelden zijn vorderbaar in zoovele termijnen
als er na de maand, waarin een lijst aan den gemeente
ontvanger is toegezonden, nog maanden van het jaar
overblijven. De eerste termijn vervalt den laatsten dag
van de maand, volgende op die, waarin de toezending
heeft plaats gehad, en zoo vervolgens den laatsten dag
van iedere opvolgende maand één termijn.
De schoolgelden, uitgetrokken op de lijsten, die na
de maand Mei worden toegezonden, zijn één maand
daarna ineens vorderbaar.
Art. 6.
Bij nalatigheid in het tijdig aanzuiveren van vervallen
termijnen geschiedt de invordering overeenkomstig de
voorschriften van de artikelen 258 tot en met 261 der
Gemeentewet.
In dat geval zijn Burgemeester en Wethouders, de
commissie van toezicht gehoord, tevens bevoegd de
toelating op de school van den leerling of toehoorder,
dien het betreft, in te trekken.
Art. 7.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn
getreden 1 September 1921.
VERORDENING tot het heffen van schoolgeld
voor het onderwijs aan de school van mid
delbaar onderwijs voor meisjes.
Art. 1.
Het schoolgeld voor het onderwijs aan de school van
middelbaar onderwijs voor meisjes, wordt, behoudens
het bepaalde in de artt. 2, 6 en 7, volgens de onder
staande tabel geheven naar het zuiver inkomen, waar
naar de aanslag in de belasting van hem die het school
geld volgens art. 11 verschuldigd is, of van den leerling(
indien deze zelf in de bealsting is aangeslagen, ge
regeld is.
Zuiver inkomen waar
naar de aanslag in de
belasting is geregeld
van degenen die vol
gens art. 11 school-
geldplichtig zijn, of,
indien de leerling zelf
in de belasting is aan
geslagen van de leer-
Verschuidigd bedrag in gul
dens per leerling en per jaar
bij een aantal kinderen, waar
voor volgens de verordening
op de inkomstenbelasting der
gemeente Leeuwarden aftrek
is of zou worden verleend.
nng zen.
2
1
0 of
1
1
3
4
5
6 of meer
Beneden
1200.—
tot beneden
1200.—
1600.
5
- 1600.—
)f
2000.
10
5
- 2000.—
ff
2400.
15
10
5
- 2400.—
2800.—
20
15
10
5
- 2800.—
3200.—
25
20
15
10
5
- 3200.—
3600.—
30
25
20
15
10
5
- 3600.—
ff
4000.—
35
30
25
20
15
10
- 4000.—
n
4400.—
40
35
30
25
20
15
- 4400.—
4800.—
45
40
35
30
25
20
- 4800.—
>y
5200.—
50
45
40
35
30
25
- 5200.—
5600.—
55
50
45
40
35
30
- 5600.—
6000.—
60
55
50
45
40
35
- 6000.—
ft
6500.—
70
60
55
50
45
40
- 6500.—
7000.—
80
70
60
55
50
45
- 7000.—
tt
7500.—
90
80
70
60
55
50
- 7500.—
n
8000.—
100
90
80
70
60
55
- 8000.—
ff
8500.—
110
100
90
80
70
60
- 8500.—
ff
9000.—
120
110
100
90
80
70
314
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. Bijl. no. 27.
Oof
1
2
3
4
5
6 of meer
tot beneden
- 9000.—
- 9600.—
140
120
110
100
90
80
- 9600.—
- 10200.—
160
140
120
110
100
90
- 10200.—
- 10800.—
180
160
140
120
110
100
- 10800.—
- 11400.—
200
180
160
140
120
110
- 11400.—
- 12200.—
225
200
180
160
140
120
- 12200.—
- 13000.—
250
225
200
180
160
140
- 13000.—
- 13800.—
275
250
225
200
180
160
- 13800.—
- 14600.—
300
275
250
225
200
180
- 14600.—
- 15400.—
300
300
275
250
225
200
- 15400.—
- 16200.—
300
300
300
275
250
225
- 16200.—
- 17000.—
300
300
300
300
275
250
- 17000.—
- 17800.—
300
300
300
300
300
275
- 17800.—
en hooger
300
300
300
300
300
300
Voor de toepassing dezer regeling wordt een in het
gezin verpleegde ouder gelijkgesteld met een kind vol
gens kolom 2 der tabel.
Art. 2.
Bedraagt het schoolgeld voor den eersten leerling
10.of meer tot en met 60.dan wordt voor den
tweeden en iederen volgenden leerling 2/5 betaald van
wat voor den eersten verschuldigd is.
Bedraagt het schoolgeld voor den eersten leerling
70.of meer tot en met 120.dan wordt voor den
tweeden en iederen volgenden leerling s/5 betaald van
wat voor den eersten verschuldigd is.
Bedraagt het schoolgeld voor den eersten leerling
140.of meer, dan wordt voor den tweeden 4/5, voor
den derden en iederen volgenden leerling s/5 betaald,
van wat voor den eersten verschuldigd is.
Art. 3.
Voor de toepassing van artikel 2 wordt onder leerling
verstaan elk kind, dat een gemeentelijke inrichting van
middelbaar of hooger onderwijs bezoekt.
Art. 4.
Overeenkomstige rijks- en bijzondere inrichtingen
worden ten dezen met gemeentelijke gelijkgesteld, in
dien de beheerders of besturen van die inrichtingen ten
genoegen van Burgemeester en Wethouders de ver
plichting hebben aanvaard om naar denzelfden maat
staf als in dit artikel en in de artikelen 2 en 5 is vermeld
vermindering toe te staan, en bij die vermindering reke
ning te houden met leerlingen in de gemeente school
gaande op andere rijks-, gemeentelijke of bijzondere
inrichtingen als boven bedoeld.
Deze vermindering wordt toegepast voor de bij den
aanvang van het jaar tot de schoolbevolking behoo-
rende leerlingen, indien aan den controleur der ge
meentebelastingen binnen 1 maand na den aanvang
van het jaar wordt overgelegd een bewijs van het hoofd
der betrokken inrichting, waaruit van het aldaar ter
school gaan van een of meer leerlingen blijkt.
Art. 5.
De volgorde der vermindering in de artt. 2, 3 en 4
bedoeld, geschiedt volgens den leeftijd der leerlingen,
met dien verstande, dat de oudste leerling als de eerste
wordt beschouwd.
Is het schoolgeld niet voor alle leerlingen gelijk, dan
wordt de leerling, waarvoor het hoogste schoolgeld
verschuldigd is, als de eerste beschouwd en heeft de
vermindering plaats in volgorde van de hoegrootheid
van het schoolgeld.