Bijlage no. 35.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922. Bijl. HO. 35.
VASTSTELLING van verordeningen krachtens de
Veewet.
Aan den Gemeenteraad.
Bij de Veewet, wet van 26 Maart 1920, Staatsblad
no. 153, zijn geheel nieuwe regelen vastgesteld voor het
veeartsenijkundig staatstoezicht, waarmede o. m. de
oude wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 131) is ver
vallen. De voorschriften dier wet en de daaruit voort
gekomen tallooze Koninklijke besluiten en ministerieele
beschikkingen en circulaires vormden een ware doolhof.
In de eerste plaats om daarin verandering te brengen en
de bepalingen meer voor ieder toegankelijk te maken
zijn de nieuwe regels in het leven geroepen en in de
tweede plaats, om in de bestrijding van besmettelijke
veeziekten eenheid te brengen en een gezamenlijk op
treden van de ambtenaren, met de uitvoering belast,
te verzekeren. De vroegere districtsveeartsen werkten
in hun gebied geheel zelfstandig. Bij verschillend inzicht
over de maatregelen tot bestrijding van eenige ziekte
volgde ieder zijn eigen weg. De ervaring heeft vooral
in de bestrijding van mond- en klauwzeer aan het licht
gebracht, hoe gebrekkig de organisatie werkte. Naar de
nieuwe bepalingen ontstaat eene centrale werking over
het geheele land, onder toezicht en leiding van een di
recteur, aan wien al de andere ambtenaren, ook de in
specteurs-districtshoofden, die aan het hoofd staan van
den dienst in de districten, waarin het Rijk is verdeeld,
ondergeschikt zijn. Op deze wijze is een gezamenlijke
werking voor een bepaald doel verzekerd.
Daar de practijk heeft bewezen, dat de veemarkten
een belangrijke factor vormen bij de verspreiding van
smetstof, behoeft het niet te verwonderen, dat de nieuwe
wet zich in het bijzonder met het toezicht op de markten
bemoeit. Artikel 5 bepaalt dan ook, dat ter uitvoering
van bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voor
schriften betreffende het veeartsenijkundig toezicht op
veemarkten in gemeenten waar veemarkten worden ge
houden, door den Gemeenteraad verordeningen worden
vastgesteld onder goedkeuring van de Kroon. De wet
laat hier de gemeente ook over den inhoud van de ver
ordening niet de vrije hand.
Het Koninklijk besluit van den 23 Februari 1922,
Staatsblad no. 76, tot uitvoering van artikel 5 der wet,
toch stelt onderscheidene eischen, waaraan de volgens
dat artikel vast te stellen verordeningen hebben te vol
doen. Bij gebreke van die verordeningen, die vóór
1 November e.k. moeten zijn ingezonden, om uiterlijk
1 Januari 1923 in werking te kunnen treden, is het ver
boden veemarkten te houden.
Over het algemeen voldoen de hier bestaande ge
meentelijke verordeningen op het marktwezen aan de
eischen, die het Koninklijk besluit stelt; voorzoover niet
bij de verordeningen geregeld, zijn in den loop der tijden
door ons onderscheidene maatregelen genomen, die als
uitvoeringsmaatregelen zijn te beschouwen, doch die
thans in de betrekkelijke verordeningen dienen te wor
den verwerkt. De wijzigingen, die dan ook in die ver
ordeningen worden voorgesteld, zijn meerendeels van
formeelen aard. Zoo eischt litt. a van het Koninklijk
besluit, dat in de verordening het begin en het einde
wordt bepaald van den tijd, waarbinnen vee ter vee
markt mag worden toegelaten. Ingevolge artikel 1 der
verordening, regelende het gebruik van de Veemarkt
(gemeenteblad 1916 no. 17, zooals dat later is gewij
zigd) wordt die tijd thans door ons bepaald.
Litt. b wil het terrein in de verordening hebben aan
gewezen, waarbinnen veemarkt mag worden gehouden
en eischt voor dat terrein gedurende de markt eene vol
ledige afscheiding van den openbaren weg; c. verlangt
voor de verschillende diersoorten een afzonderlijk ge
deelte van het terrein aan te wijzen, waaraan hier in
de practijk reeds de hand werd gehouden.
Verder wordt veeartsenijkundig toezicht op de markt
voorgeschreven (d), kortom alle eischen, waaraan reeds
werd voldaan. Wij verwijzen hiervoor naar het Koninklijk
besluit, dat zich bij de stukken bevindt. Als voorbeeld
van een eisch, door het Koninklijk besluit gesteld, waar
aan tot nog toe de bestaande verordeningen niet vol
deden, kan nog worden genoemd die sub hhet verbod
om reeds gebruikt strooisel op de markt te brengen, of
anders dan van gemeentewege daarvan weg te voeren.
Hiermede werd echter reeds, krachtens een door ons
genomen besluit, rekening gehouden.
De artt. 17, 18 en 19 der verordening op de markt-
politie dienen te vervallen, omdat de daar behandelde
onderwerpen thans bij de Veewet zijn geregeld, terwijl
bij Uw besluit van 13 Juni 1.1. in verband met de in
voering der verordening op den keuringsdienst van vee
en vleesch reeds de artikelen 22, 31, 32, 33 en 34 ver
vallen zijn verklaard.
Ongewijzigd blijven de artt. 1—12, 14, 15, 20, 21,
24, 2629 (artt. 30 en 34 zijn reeds vervallen verklaard
bij Uw besluit van 13 Juni 1922, gemeenteblad no.
26), 3539, 4146 en 48 van de verordening op de
marktpolitie,
de artt. 24, 8, (9 is reeds vervallen bij de Salaris
verordening), 1013 der verordening regelende het ge
bruik van de Veemarkt,
gewijzigd of aangevuld worden de artt. 13, 16, 22,
25, 40 en 47 van de verordening op de marktpolitie en
de artt. 1, 57 der verordening regelende het gebruik
van de Veemarkt
terwijl het voorgestelde art. 22 der verordening op
de marktpolitie en de artt. 5 en 8 der verordening rege
lende het gebruik van de Veemarkt geheel nieuw zijn.
Wijl de hier bedoelde verordeningen in haar geheel
moeten worden goedgekeurd, is het noodig dat de
verordening op de marktpolitie en die regelende het
gebruik van de veemarkt, nadat daarin de gewenschte
veranderingen zijn aangebracht, voor zooveel noodig
door U opnieuw worden vastgesteld.
Opmerking verdient voorts nog:
1°. dat het Koninklijk besluit onderscheid maakt
tusschen de opneming van bepalingen van administra
tieven aard (als b.v. letter a het begin en het einde van
den tijd waarbinnen vee ter veemarkt mag worden toe
gelaten) en die welke eene verbodsbepaling inhouden,
in verband waarmede door ons de onderscheidene voor
schriften zijn verwerkt onderscheidenlijk in de verorde
ning op de marktpolitie of in die, regelende het gebruik
van de Veemarkt;
2o. dat de kosten van het veeartsenijkundig toezicht
op de veemarkten, tot dusver door de provincie betaald,
in het vervolg voor rekening van de gemeente komen.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten:
a. de hierna volgende ontwerpen tot wijziging van
bestaande verordeningen tot Uw besluit te verheffen en
daarna de aldus gewijzigde verordeningen in haar ge
heel opnieuw vast te stellen;
b. Burgemeester en Wethouders te machtigen:
1. over te gaan tot aanwijzing van veeartsen, belast
met het toezicht op de veemarkten alhier en het bedrag
van hunne belooning te bepalen overeenkomstig die,
thans door de Provincie uitgekeerd krachtens Provin
ciaal blad van Friesland 1918 no. 47, en tot vaststelling
van hunne instructie
2. bij gebleken wenschelijkheid, naar aanleiding van
daaromtrent door Gedeputeerde Staten dezer provincie
of de Hooge Regeering gemaakte opmerkingen, veran
deringen van redactioneelen aard in deze verordeningen
aan te brengen;
3. van de aldus opnieuw vastgestelde verordeningen
op de marktpolitie en van de verordening, regelende het
371