Bijl. no. 16.
Bijlage no. 16.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923.
Overgebracht 5.400.— 72.323.17
3.391.506 K.W.U. a 0.015 50.872.59
56.272.59
Kolenbijslag.
3.691.506 X (91,4 X 0.012794 cent) 43.167.42
171.763.18
VOORSTEL DIRECTEUR PROVINCIAAL
ELEKTRICITEITSBEDRIJF.
Belasting.
avond 1.250 K.W. a 140 175.000.—
168,46,, „„100 16.846.—
dag 1.250 25 '31.250.—
105,88,, 20 2.117.60
225.213.60
Stroom.
Het avondverbruik gedurende de 6 win
termaanden is geschat op het totaal ver
bruik in die maanden, zijnde 2.027.548
K.W.U., verminderd met dat van speciale
contractanten ad 1.122.351 K.W.U.plus
dat van het laagtarief (dubbeltarief) ad
156.930 K.W.U., of totaal 1.279.281
K.W.U., zoodat voor de berekening van
het avondverbruik in aanmerking komen
748.267 eenheden a 8 cent 59.861.36
de resteerende eenheden,
zijnde3.691.506 748.267
2.943.239 a 4 cent 117.729.56
(Geen Kolenbijslag)
Totaal volgens voorstel
bestaand contract
177.590.92
402.804.52
171.763.18
Meer volgens voorstel231.041.34
206
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923.
WIJZIGING der verordening op het Gemeentelijk
Grondbedrijf.
Aan den Gemeenteraad.
Bij de verificatie der rekening van het grondbedrijf
over 1921 is ons gebleken, dat de betrekkelijke bedrijfs-
verordening, zooals deze thans luidt, aanleiding geeft
tot een in sommige opzichten ongewenschte admini
stratie.
Volgens den tegenwoordigen opzet wordt van alle
ingebrachte eigendommen en dus ook van de speciaal
voor cultuur bestemde gronden en van de erfpachts-
gronden ten laste van het bedrijf en ten behoeve der
gemeente rente in rekening gebracht voor de volle
boekwaarde. Het gevolg hiervan is, dat de exploitatie
rekening van deze beide groepen een verlies kan aan
wijzen en reeds is dit met de cultuurgronden over het
dienstjaar 1921 het geval, terwijl deze bezittingen
vroeger belangrijke revenuen opleverden, omdat de ren
ten der schulden en de lasten, die op beide drukten,
lager waren dan de huren of erfpachten.
Wanneer dus de boekhouding van deze beide onder
deden een tekort aanwijst, dan blijkt daaruit, dat deze
niet de werkelijkheid weergeeft. Deze omstandigheid
wordt veroorzaakt doordat volgens art. 2 der verorde
ning 5 rente aan de gemeente moet worden betaald
van het verschil tusschen de geschatte waarde en de
schuld, die op de terreinen rust.
Voorts is in art. 18 bepaald, dat tekorten op de ex
ploitatierekeningen bij de boekwaarde van den grond
moeten worden gevoegd wat tengevolge kan hebben
dat van gronden, waaruit de gemeente niet onbelangrijke
voordeelen trekt, de boekwaarde moet worden verhoogd,
omdat de rekening een tekort aangeeft. Bij aanwe
zigheid van een dergelijk gefingeerd tekort moet dus
de boekwaarde worden verhoogd van gronden, die in
de eerste tientallen jaren geen waardevermeerdering
ondergaan. Dit laatste is duidelijk voor de cultuur
gronden, omdat deze nog te ver van de stad zijn ge
legen om in aanmerking te kunnen komen voor bouw
terrein en ook geldt het voor de erfpachtsgronden, om
dat hiervan weliswaar een waardevermeerdering kan
plaats hebben, maar deze niet eerder tot uiting kan
komen dan na vele jaren bij de herziening van den canon.
Naast de cultuurgronden en de in erfpacht uitgegeven
gronden bestaat nog een derde groep, n.l. de gronden
die in aanmerking komen voor bouwterrein. Voor deze
laatste gelden de bovenbedoelde bedenkingen niet,
omdat deze gronden in den regel met speculatieve be
doelingen worden gekocht, althans daarmede in het
grondbedrijf worden opgenomen.
Voordat van een complex gronden het laatste als
bouwterrein is verkocht, verloopt gewoonlijk een vrij
lange tijd en gedurende die periode brengen ze of niets,
of minder op dan de rente van de koopsom. De ge
meente lijdt dus renteverlies en het is daarom billijk,
dat bij de bepaling van den verkoopprijs met dit rente
verlies rekening wordt gehouden. Is dus op deze groep
van gronden een tekort, dan moet dit worden gedekt
door toekomstige waardevermeerdering en de boek
houding wijst het aan, wanneer men het tekort optelt
bij het bedrag, waarvoor het complex te boek staat.
Aanvankelijk hadden wij ons voorgesteld een wijziging
der verordening in dier voege, dat voortaan geen rente
meer in rekening wordt gebracht van het verschil tus
schen de getaxeerde waarde en de schuld, die op die
gronden rust. De revenuen zouden dan na aftrek van
de lasten die er op rusten in de gemeentekas worden
gestort. Hiermede ging ook de financieele commissie
accoord.
De commissie voor openbare werken hierover ge
hoord adviseert evenwel de in art. 2, 3e lid, der verorde
ning bedoelde rente ad 5 te handhaven, opdat jaarlijks
uit de rekening van het grondbedrijf kan worden na
gegaan of deze gronden, en voornamelijk de cultuur
gronden, al of niet de rente van het daarin vastgezette
kapitaal kunnen opbrengen. Zij stelt derhalve voor de
verordening in dat opzicht niet te wijzigen, doch de
taxatie der landerijen aan een herziening te onder
werpen opdat de boekwaarde wordt teruggebracht tot
een zoodanige, dat het mogelijk is een renteuitkeering
van 5 benevens de uitkeering ad 6600.aan de
predikanten der Ned. Herv. Gemeente uit de exploitatie
van die gronden te bestrijden.
Bij de waardebepaling der gronden in T921 is met de
verplichte jaarlijksche uitkeering aan de predikanten
der Ned. Herv. Gemeente geen rekening gehouden en als
gevolg daarvan zijn deze gronden dan ook te hoog ge
schat. Wij deelen het gevoelen van de commissie voor
openbare werken dat jaarlijks een eventueel verlies
(of winst) van de erfpachts- en cultuurgronden met de
gemeente dient te worden verrekend, en dat de jaar
lijksche rentevergoeding moet worden gehandhaafd.
De oplossing die bedoelde commissie verder aan de
hand doet lijkt ons echter niet de meest practische, doch
wel deze om de jaarlijksche uitkeering aan de pre
dikanten ad 6600.ten laste te brengen van de
gémeente-begrooting en niet langer van de bedrijfs-
begrooting. Hierdoor ontkomt men aan een her
taxatie welke ongetwijfeld kosten voor de gemeente
zal medebrengen, terwijl op deze wijze ook bereikt
wordt hetgeen door de commissie wordt beoogd.
In verband met het vorenstaande komt het ons ge-
wenscht voor eenige hieronder aangegeven wijzigingen
in de betrekkelijke verordening aan te brengen, welke
wijzigingen na lezing van het bovenstaande o. i. dui
delijk zijn, behalve de aanvulling van art. 17, welke
eenige nadere toelichting behoeft. Gedurende den ge-
heelen erfpachtstermijn geniet de gemeente namelijk in
den vorm van canon de rente van de waarde, waarvan
werd uitgegaan bij de vaststelling van dien canon. Deze
waarde moet worden aangehouden als het bedrag,
waarvoor de betrekkelijke erfpachtsgrond wordt inge
bracht. Omdat na de overbrenging van den grond naar
de rekening „Erfpachtsgronden" geen bijboeking van
een tekort op de exploitatie meer zal plaats vinden en
ook geen kosten van aanleg meer ten laste van den
grond worden gebracht, blijft de nieuwe boekwaarde
gedurende den erfpachtstermijn onveranderd.
Het verschil tusschen de boekwaarde op het tijdstip
van uitgifte en de waarde, waarvan is uitgegaan bij de
vaststelling van den canon, is, wanneer dit blijkt een
voordeelig verschil te zijn, als kapitaal te beschouwen.
Van als reserve te boeken winst kan hier geen sprake
zijn, omdat bij de erfpachtsuitgifte dit verschil niet is
te realiseeren.
Verder bestaat ook de mogelijkheid dat na afloop van
den erfpachtstermijn de gronden zullen blijken in waarde
te zijn gedaald. Het verlies kan in dat geval van de
rekening „Waardeverschillen" worden afgeboekt.
Op grond van bovenstaande beschouwingen en onder
overlegging van het advies van de financieele commissie
stellen wij Uwe Vergadering voor over te gaan tot
wijziging van de verordening op het gemeentelijk grond
bedrijf en daartoe te besluiten overeenkomstig het hier
onder volgend ontwerp.
Leeuwarden, 31 Mei 1923.
Bnrgcmcestcr en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
207