Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. Art. 9 (verordening buitengewone school). Boven de volgens deze verordening bepaalde jaar wedde wordt aan den onderwijzer, die aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der school, een be looning toegekend van 100.'s jaars. Deze belooning wordt niet uitgekeerd over het tijdvak, gedurende het welk de hierbij bedoelde onderwijzer een aanstelling heeft als tijdelijk hoofd volgens artikel 33 der wet tot regeling van het lager onderwijs. Art. 5 (verordening buitengewone school). Het onderwijs wordt gegeven volgens een leerplan, dat door de schoolvergadering wordt opgemaakt en door Burgemeester en Wethouders, behoudens goed keuring van den districts-schoolopziener, wordt vast gesteld. Het leerplan zal o. m. bevatten eene regeling van de schooltijden en de vacantiën, eene opgaaf van de bij het onderwijs te gebruiken boeken en de verdeeling der school in klassen. Art. 8 (verordening buitengewone school). Voor de berekening van de jaarwedden komt als diensttijd, zoowel voor het hoofd der school als het overige onderwijzend personeel, in aanmerking de tijd, bedoeld bij art. 26 septies der wet op het lager onder wijs en de tijd, hetzij in tijdelijken of vasten dienst, doorgebracht bij het buitengewoon lager onderwijs. Art. 10 (verordening buitengewone school). De verhoogingen van jaarwedden en de toekenning der toelagen geschieden door Burgemeester en Wet houders. Dit college is bevoegd, behoudens beroep van den betrokkene op den Raad, eene verhooging niet toe te kennen, hetzij ambtshalve, na ingewonnen advies van de commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, hetzij op voorstel van genoemde commissie. In beide gevallen hoort deze den betrokkene en, waar het een onderwijzer van bijstand geldt, het hoofd der school, terwijl mede het advies van den districts-schoolopziener wordt ingewonnen. Behoudens het bepaalde bij het voorgaande lid gaat elke verhooging van jaarwedde in zooals geregeld is bij de wettelijke salarisregeling ten aanzien van het onderwijzend personeel bij het lager onderwijs. Art. 11 (verordening buitengewone school). Het hoofd en de onderwijzers van bijstand worden benoemd en ontslagen door den Gemeenteraad en, tenzij het ontslag verleend wordt op eigen verzoek, onder goedkeuring van den districts-schoolopziener. De benoeming geschiedt na ontvangst van een voor dracht van ten hoogste twee personen, door Burge meester en Wethouders opgemaakt, zulks, voor zoover het de benoeming van onderwijzers van bijstand be treft, nadat het hoofd der school is gehoord. Ingeval van ziekte of ontstentenis van een der onder wijzers van bijstand, kan door Brgemeester en Wet houders, behoudens goedkeuring van den districts schoolopziener, een onderwijzer tijdelijk worden aan gesteld. Het bezit van meer akten dan die, bedoeld bij art. 77 sub a der wet tot regeling van het lager onder wijs, is voor dezen onderwijzer geen vereischte. De belooning van de in het vorig lid bedoelde onder wijzers wordt bepaald op het aanvangsbedrag der jaarwedde volgens artikel 7. De belooning van andere tijdelijke onderwijzers dan Boven de bij dit artikel bepaalde jaarwedde wordt aan den onderwijzer, die aangewezen is tot plaatsver vanger van het hoofd der school, eene belooning toe gekend van 100.'s jaars. Deze belooning wordt niet uitgekeerd over het tijdvak, gedurende hetwelk de hierbij bedoelde onderwijzer een aanstelling heeft als tijdelijk hoofd volgens artikel 41 der Lager Onderwijs wet 1920. Art. 28. De artt. 7, 9 en 12 zijn op dit onderwijs van toe passing. 238 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. Hifi. ÏIO22 Art. 28. De bepaling van artikel 13 der verordening (privaat les-geven aan kinderen van de school, waaraan de onderwijzer verbonden is) behoeft niet te gelden voor den onderwijzer aan deze school (vergelijk voorts de aantt. bij het ver vallen artikel 11 hierna). Gemeld Koninklijk besluit verklaart de bepalingen der Lager Onderwijswet 1920, voorzoover zij het buitengewoon lager onderwijs betreffen, van toepas sing op de scholen voor zwakzinnigen (artikel 1). Nu maakt artikel 70 dier wet o. m. de artt. 25, 36, 38 en 41 voor het buitengewoon onderwijs geldende. Daarom kan artikel 5 der bestaande verordening, voorzoover handelende over het leerplan, alsmede artikel 11, le en 2e lid, vervallen. Met het oog op de bepaling van artikel 9 van genoemd Koninklijk besluit kunnen de artt. 8 en 10 uit de oude verordening worden gemist, alsmede de laatste en voorlaatste alinea van artikel 11 (vergelijk artikel 30 der wet). 239

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1923 | | pagina 118