Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. Onder middelbare akte wordt in dit artikel verstaan de akte, genoemd onder ML van het Koninklijk besluit van 24 April 1885 (Stb. no. 112) ot die, genoemd onder Ma van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1910 (Stb. no. 239). de akte, genoemd onder M1 van het Koninklijk besluit van 24 April 1885 (Staatsblad no. 112) of die, genoemd onder M a van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1910 (Staatsblad no. 239). Art. 44. De belooning van den vakonderwijzer in het zingen bedraagt 100.'s jaars per wekelijksch lesuur. Art. 45. De onderwijzers in de gymnastiek moeten in het bezit zijn van de akte gymnastiek middelbaar onderwijs. Art. 46. De onderwijzers in de gymnastiek zijn verplicht ten hoogste 30 uren per week les te geven aan door Bur gemeester en Wethouders aan te wijzen gemeentelijke inrichtingen van onderwijs. Voor elk wekelijksch lesuur, opgedragen boven het in het eerste lid genoemde maximum, zal eene jaar- lijksche belooning worden uitgekeerd, gelijk aan het bedrag der jaarwedde volgens art. 41, gedeeld door 30. Voor elk wekelijksch lesuur, dat gegeven wordt aan inrichtingen van hooger of middelbaar onderwijs, wordt de volgens art. 41 genoten jaarwedde verminderd met een bedrag, gelijk aan het y30 van die jaarwedde. Art. 47. De verhooging van jaarwedde ingevolge artikel 41 geschiedt door Burgemeester en Wethouders. Dit college is bevoegd, gehoord het advies van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, eene periodieke verhooging niet toe te kennen, indien de onderwijzer, die voor verhooging in aanmerking komt, geen voldoende blijken van geschiktheid, ijver of toe wijding mocht hebben gegeven. Van het niet toekennen der verhooging wordt aan den belanghebbende mede- deeling gedaan. Deze kan binnen een maand, nadat de beslissing van Burgemeester en Wethouders te zijner kennis is gebracht, bij den Gemeenteraad beroep in stellen. Elke verhooging van jaarwedde gaat in met den eersten dag der maand, waarin daarop volgens de artt. 41 en 43 der verordening aanspraak is verkregen. Art. 48. Aan de vakonderwijzers wordt bij opheffing of reor ganisatie van het onderwijs, waardoor zij buiten betrek king zouden geraken en indien zij niet in de termen vallen om uit anderen hoofde dan de opheffing hunner betrekking pensioen te genieten, ten laste van de ge meente wachtgeld verleend. Het wachtgeld is gelijk aan de laatstelijk genoten jaarwedde, voor den onderwijzer, die bij het ingaan van zijn ontslag een diensttijd heeft van nog geen 5 jaren, gedurende drie maanden van 5 jaren en meer maar nog geen 10 jaren, gedu rende een halfjaar van 10 jaren en meer, gedurende een jaar. Na afloop van de in het tweede lid genoemde termij nen wordt het wachtgeld verminderd tot 65 ten honderd van de laatstelijk genoten jaarwedde. Binnen den uitersten termijn, in het negende lid ver meld, vervalt het wachtgeld a. indien de onderwijzer in de termen komt om uit anderen hoofde dan de opheffing zijner betrekking pen sioen te genieten, met den dag waarop het pensioen kan ingaan; b. indien de onderwijzer tot eene betrekking van Rijks-, provincie- of gemeentewege wordt benoemd, waarvan de bezoldiging met het bedrag van zijne laat stelijk genoten jaarwedde gelijk staat of dit overtreft, of een zoodanige betrekking als vast onderwijzer aan eene school als bedoeld in art. 97 der Lager Onderwijs wet 1920 aanvaardt, met den dag, voorafgaande aan dien, waarop de benoeming ingaat. Wanneer de op wachtgeld gestelde inkomsten gaat 250 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. Bijl. no. 22. Art. 44. Het is noodig gebleken het aantal vakonderwijzers met één te vermeerderen, n.l. voor het onderricht in den zang. 't Is met het oog op de kosten de be doeling, om slechts tijdelijk een functionaris voor dat vak aan de school voor uitgebreid lager onderwijs aan te stellen en te zijner tijd bij eventueele vaca ture een onderwijzer aan de school te verbinden, die voldoende bekwaam is om dat onderricht te geven en die tevens andere vakken voor zijn rekening kan nemen. Art. 48. Tot nog toe bestaat voor de onderwijzers in de gymnastiek eene wachtgeld regeling, die thans in overeenstemming is gebracht met de regeling in het gewijzigde artikel 51 der Lager Onderwijswet 1920. Het wordt wenschelijk geacht deze regeling tot andere vakonderwijzers uit te breiden, omdat ook onder hen onderwijzers worden gevonden, die in hunne betrekking een volle dige dagtaak vinden. 251

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1923 | | pagina 124