Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. Met afwijking in zoover van het bepaalde in het tweede lid onder 3° worden landstormplichtigen, die in werkelijken dienst worden gesteld binnen één jaar nadat het eerste gedeelte van de met hunne jaarklasse overeenkomende lichting der militie werd ingelijfd, de eerste acht en een halve maand van hun verblijf in wer kelijken dienst geacht te verkeeren in het geval, be doeld in het tweede lid onder 1°. kostwinners 9/io van hunne jaarwedde; niet-kostwinners 3/10 van hunne jaarwedde. Het deel der jaarwedde, vermeld in het tweede lid onder 3° b, wordt, zoowel voor kostwinners als voor niet-kostwinners, verminderd met de helft van hunne militaire jaarwedde, indien zij den officiersrang of den onderofficiersrang bekleeden. Het wordt voor kost winners bovendien verminderd met het bedrag, dat ter zake van hun werkelijken dienst van Rijkswege mocht worden toegekend als vergoeding wegens kostwinner schap. Ten aanzien van hen, die geen eigenlijke kostwinners zijn, maar die aannemelijk maken, dat zij bijdragen tot het onderhoud van anderen, kunnen Burgemeester en Wethouders de uitkeering vaststellen op een hooger bedrag dan in het tweede lid onder 3° b voor niet- kostwinners is bepaald dit bedrag mag echter niet hooger zijn dan 9/10 van de jaarwedde, met inacht neming van het bepaalde in het derde lid. Voor buitengewone dienstplichtigen, die onder de wapenen komen, gelden dezelfde bepalingen als in het tweede lid onder 3° en in het 3e en 4e lid voor gewone dienstplichtigen zijn ongenoinen. Gedurende verblijf in werkelijken dienst enkel tot het ondergaan van straf wordt de jaarwedde geheel inge houden. Gedurende verlengd verblijf in werkelijken dienst wegens ziekte worden van de jaarwedde slechts inge houden de bedragen, bedoeld in het derde lid. Art. 52. Onderwijzers, die zich hebben verbonden bij het reservekader, of op andere wijze militaire plichten vrij willig op zich hebben genomen, genieten eveneens ver lof, zoolang zij zich ingevolge hunne verbintenis in werkelijken dienst bevinden. Gedurende elke periode van werkelijken dienst geldt ten aanzien van het genot hunner jaarwedde hetgeen in artikel 51 is bepaald voor het met die periode het meest overeenkomende tijdperk. Art. 53. Op de in functie zijnde vakonderwijzers in de gym nastiek, die niet in het bezit zijn van de akte gymnastiek middelbaar onderwijs, is artikel 45 niet van toepassing. TITEL VIII. Van de bij het eerste lid van art. 33 der Lager Onder wijswet 1920 bedoelde belooningen. Art. 54. Boven de ingevolge de wet bepaalde verhoogingen van jaarwedden voor het bezit van de daar genoemde bevoegdheden zal eene belooning worden toegekend- Art. 55. Het onderwijzend personeel, dat op het tijd stip van het in werking treden dezer verordening in het genot is van eene toelage wegens het bezit van één der diploma's A of B voor handenarbeid, blijft zijne 256 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. Bijl. no. 99 257 >1 a. van 100.'sjaars voor het bezit van hef diploma voor zang, afgegeven door de Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging of door andere, door Bur gemeester en Wethouders aan te wijzen, vereenigingen; b. van 100.'sjaars voor den onderwijzer, die aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der school. Deze belooning zal niet worden uitgekeerd over het tijdvak, gedurende hetwelk de hierbij bedoelde onderwijzer eene aanstelling heeft volgens art. 41 der Lageronderwijswet 1920.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1923 | | pagina 127