Bijl. no. r> V.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923.
den bouw van woningen door verschillende woning-
vereenigingen en -stichtingen.
Wat den bouw van middenstandswoningen betreft,
wellicht dat deze in de toekomst meer aan het parti
culier initiatief kan worden overgelaten. De behoefte aan
arbeiderswoningen heeft evenwel nog een omvang, dat
dit pas meer geleidelijk zal kunnen geschieden.
GASFABRIEK.
De begrooting van dit bedrijf geeft geen aanleiding
tot het vermelden van bijzonderheden.
ELECTRICITEITBEDRIJF.
De geraamde winst over 1924 is belangrijk lager dan
die begroot voor 1923, doordat voor extra-uitkeering
aan de provincie 104.500.is uitgetrokken.
DRINKWATERLEIDING.
Bij handhaving der tegenwoordige prijzen voor
waterverbruik wordt voor 1924 een winst geraamd van
18.009.95.
REINIGING.
Het verlies der reiniging is geraamd op 251.957.83
tegen 277.174.88 in 1923. Van het verschil ad
25.000.is ongeveer 15.000.verkregen door
bezuiniging op bedrijfsuitgaven, terwijl de rest ad
10.000.van de gemeente zal worden ontvangen als
vergoeding voor het schoonmaken der veemarkt, welke
kosten vroeger niet aan het bedrijf werden vergoed.
GEMEENTEBEGROOTING.
Als eerste ontvangpost komt op deze begrooting voor
een bedrag van 664.060.89, uitmakende het vermoe
delijk batig saldo der rekening over 1922.
Deze bate is verkregen als volgt
meerdere opbrengst diverse heffingen 14.000.
meerdere ontvangsten van inrichtingen
van nijverheid en bedrijf 172.000.
meerdere ontvangst op alle andere ont
vangsten (wegens opbrengst van be
lastingen over voorafgaande jaren) 86.000.
Samen 272.000.
op de uitgaven is minder uitgegeven dan
geraamd
kosten van het bestuur der gemeente 4.000.
algemeene kosten9.000.
kosten bijzondere verrichtingen 4.000.
uitgaven wegens invordering, enz. van
belastingen62.000.—
verlies gemeente-reiniging 23.000.
kosten van politie18.000.
straatverlichting30.000.
openbaar lager onderwijs21.000.
middelbaar onderwijs21.000.
hooger onderwijs4.000.
armwezen4.000.—
steunverleening werkloozenkassen 16.500.
kosten pensionneering, etc4.000.
onvoorziene uitgaven165.000.
diversen6.500.—
Samen 664.000.
Kan uit het vorenstaande geconstateerd worden dat
de tegenwoordige financieele toestand der gemeente
geen onmiddellijke reden tot bezorgdheid geeft, toch
behoeft het, de huidige economische omstandigheden
en de onzekere vooruitzichten in aanmerking genomen,
geen betoog, dat groote voorzichtigheid in het finan
cieel beleid geboden is; immers de opbrengst der rijks
middelen, vooral in de laatste maanden, doet algemeen
vreezen dat de belasting op het inkomen, die nog altijd
de hoofdbron van de gemeentelijke inkomsten is en het
gunstig saldo zullen dalen en het is noodzakelijk dat, zoo
niet voor 1924, dan toch voor de eerstvolgende jaren,
daarmede rekening wordt gehouden. Zooals U uit de
ontwerp-begrooting zal blijken is het ons gelukt de be
grooting sluitende te krijgen door het geheele saldo van
1922 daaraan ten goede te laten komen, teneinde te voor
komen dat aan gemeentelijke inkomstenbelasting meer
zal moeten worden geraamd dan voor 1923. Worden
onze begrootingsvoorstellen door U aanvaard, dan zal
de post „plaatselijke directe belasting naar het inkomen"
uitgetrokken kunnen worden op 1.200.000.of
50.000.minder dan voor 1923 is geraamd. Zooals
in de toelichting bij dien post reeds is vermeld, kan,
indien het 1/3 gedeelte van den dienst 1923/1924 ge
steld kan worden op 534.000.en met een totaal
cijfer van aanslag van 25.000.000.ook voor 1924/
1925 het heffingspercentage op 4 blijven bepaald.
Ofschoon, blijkens een bij de begrootingsstukken ge
voegd schrijven, door den Inspecteur der directe be
lastingen dienaangaande nog geen bedrag kan worden
geraamd, meene wij te mogen aannemen dat het totaal
cijfer van aanslag op 25.000.000.kan worden ge
steld, doch omstreeks Mei 1924 zal voor het dan aan
vangend belastingjaar het heffingspercentage definitief
moeten worden vastgesteld en zal ook dan pas het ver
moedelijke totaalcijfer van aanslag bekend zijn.
Wij moeten er evenwel in dit verband op wijzen, dat
de uitgaven tot het strikt noodige zijn geraamd, en dat,
wanneer nader mocht blijken dat 'het totaalcijfer van
aanslag de 25.000.000.niet kan halen, of wel dat
het V3 gedeelte der opbrengst over het belastingjaar
1923/1924 mocht blijven beneden het daarvoor gere
kende bedrag ad 534.000.het percentage niet op 4
zal kunnen blijven. Deze mededeelingwarewellichtover-
bodig geweest indien de Regeering den gemeenten ook
voor 1924 niet de z.g. nooduitkeering had onthouden. Bij
schrijven van Gedeputeerde Staten is n.l. namens den
Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw te
kennen gegeven, dat de Regeering er niet toe kon over
gaan over 1923 en volgende jaren aan de gemeenten
die uitkeering te verzekeren. Aanvankelijk bestond er
gegronde hoop dat, in afwachting van de herziening der
wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156), voor de
jaren 1923 tot en met 1926 hier wederom op zou zijn
te rekenen. Deze maatregel was bedoeld als een over
gangsmaatregel, daar de Staatscommissie die voor de
herziening dier wet was ingesteld, niet tijdig met haar
voorstellen kon gereed komen, doch aanbood der Re
geering over eene herziening der nooduitkeering, die een
tijdelijk karakter zou dragen, van advies te dienen.
Van dit aanbod heeft de Regeering gebruik gemaakt.
In October 1922 heeft de commissie daarop voorloopig
rapport uitgebracht en daarbij medegedeeld dat nog een
nader rapport, waarin een kostenberekening verwerkt
was te wachten. Bij de behandeling der Staatsbe-
grooting in de Eerste Kamer der Staten-Generaal op
11 April 1923 heeft de toenmalige Minister van Finan
ciën, Jhr. de Geer, na de ontvangst van het rapport
der commissie, de verklaring afgelegd, dat de Regeering
voornemens was, bij de ontvangst Van het eindrapport
der commissie, een ontwerp tot het verleenen van een
nooduitkeering aan de gemeenten aanhangig te maken.
In het eindrapport der commissie werd geadviseerd,
in afwachting van het rapport over de herziening der
wet van 1897, over de jaren 19231926 opnieuw een
nooduitkeering aan de gemeenten te doen. De thans
demissonnaire Regeering heeft door de hiervoren aan
gehaalde mededeeling echter de verwachtingen, die door
den toenmaligen Minister van Financiën zijn gewekt,
geheel den bodem ingeslagen.
Bij nadere overweging is, ondanks onze belofte, ge
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923.
geven bij de memorie van antwoord op het verslag van
rapporteurs omtrent het verhandelde in de afdeelingen
van den Raad over de ontwerp-begrooting, dienst 1923 j
(bijlage no. 41 van 1922), op de ontwerp-begrooting
van de improductieve bedrijven geen aandeel in de al
gemeene bestuurskosten der gemeente uitgetrokken.
Deze kosten beteekenen 0. i. practisch niet anders
dan een overbodigen administratieven omslag en zij
behooren alleen thuis bij de productieve bedrijven.
Bovendien verkrijgt men daardoor geen zuiverder beeld
van den werkelijken toestand, eer het tegendeel.
ALGEMEENE SALARISHERZIENING.
Bij de behandeling van de gemeentebegrooting 1923
in Uwe vergadering van 31 October 1922 werd aange
nomen een voorstel van de heeren Westra, Fransen en
Visser om „aan de Commissie voor Georganiseerd Over
leg" op te dragen te onderzoeken in hoeverre de ver
laging der kosten van het levensonderhoud, blijkende uit
het door het Centraal Bureau voor de Statistiek geregeld
gepubliceerd wordend indexcijfer van invloed moet
worden op eene herziening der salarissen en arbeids
voorwaarden van het gemeentepersoneel.
Als gevolg hiervan hebben wij het oordeel der com
missie over deze aangelegenheid gevraagd, aan welk
verzoek zij bij hare brieven van 12 Juni en 9 Juli j.l.,
hierbij overgelegd, heeft voldaan.
In hoeverre de commissie zich met de beweging der
indexcijfers heeft bezig gehouden, blijkt niet uit haar
rapport; zij volstaat met de opmerking dat eene alge-
heele salarisherziening ongewenscht is, aangezien de
bezoldigingen van het personeel in dienst van de ge
meente Leeuwarden aan den lagen kant zijn, zoodat tot
vermindering, onder welken vorm ook, voorshands niet
kan worden geadviseerd.
Hoewel wij het eenige argument, dat voor deze mee
ning wordt bijgebracht, geheel voor rekening der com
missie laten, kunnen wij ons met den feitelijken inhoud
van het advies grootendeels vereenigen. Ook van onze
zijde zullen thans geen voorstellen tot salarisverlaging
of inhouding van pensioensbijdragen worden gedaan,
aangezien, zoowel de algemeene economische om
standigheden als de huidige financieele toestand
der gemeente, naar het ons wil voorkomen, voors
hands nog geene aanleiding geven verder te gaan
dan met de hieronder volgende voorstellen i.z. de werk-
tijden en het vacantiegeld wordt beoogd. In dit verband
zij gewezen op het standpunt van Gedeputeerde Staten
dezer provincie, die blijkbaar den tijd om tot verlaging
van de jaarwedden der burgemeesters, secretarissen en
ontvangers in deze provincie over te gaan, nog niet ge
komen achten.
VERLENGING DER WERKTIJDEN.
Wij hebben overwogen, of er termen bestaan in de
arbeidsvoorwaarden van het gemeentepersoneel, voor
wat betreft den werktijd, wijziging te brengen en het
oordeel der Commissie voor Georganiseerd Overleg ge
vraagd over de eventueele invoering der 48-urige werk
week. Zooals uit de afwijzende adviezen blijkt heeft de
commissie ook dit vraagstuk uitsluitend bezien in ver
band met den financieelen toestand der gemeente.
In tegenstelling hiermede zijn wij van meening, dat
evenzeer rekening moet worden gehouden met de rich
ting, waarin de regeling der werktijden zich in het
algemeen beweegt. Bij of reeds voor de totstandkoming
van de wettelijke regeling van den 8-urigen arbeidsdag
en de 45-urige werkweek zijn tal van gemeentebesturen
tot invoering overgegaan, omdat, naar men meende, de
overheid het voorbeeld moest geven en men zich wilde
aansluiten aan het destijds algemeen gevolgde streven
naar verkorting van den arbeidsduur.
Nu de thans „heerschende economische omstandig
heden in het bedrijfsleven" (Memorie van Toelichting)
den rijkswetgever echter hebben genoopt de 45-urige
werkweek te vervangen door die van 48 uren (art. 16,
3e lid, der Arbeidswet 1919), zijn verschillende ge
meenten hem ook op dezen weg gevolgd. Zoo besloten
0. m. Amsterdam, Alkmaar, Breda, Sneek en Utrecht de
werktijden te verlengen, terwijl o. a. in Haarlem voor
stellen daartoe in behandeling zijn.
Ook de particuliere bedrijven hebben van de geboden
gelegenheid terstond gebruik gemaakt, zoodat blijkens
gegevens, opgenomen in het Maandschrift van het Cen
traal Bureau voor de Statistiek, in ongeveer alle eenigs-
zins belangrijke collectieve arbeidsovereenkomsten de
arbeidsduur per week weer op 48 uren is gebracht.
Evenmin als bij de invoering van den 8-urigen ar
beidsdag behoort thans het vraagstuk van den arbeids
duur los van hetgeen zich elders voordoet te worden
beschouwd en nu in dit opzicht eene andere richting is
ingeslagen, bestaat er geene aanleiding voor de werk
lieden der gemeente eene niet voldoend gemotiveerde
bevoorrechte positie te bestendigen, die oorzaak kan
worden van velerlei onbillijke verhoudingen. Eene ver
gelijking met de arbeidsvoorwaarden in het particulier
bedrijf doet dit laatste terstond in het oog vallen.
Behalve met de tegenwoordige beweging in het be
drijfsleven dient rekening te worden gehouden met den
loop der verschillende indexcijfers.
De gemiddelde kleinhandelsprijzen van kruideniers-
en grutterswaren te Amsterdam, Haarlem, Utrecht,
Leeuwarden en Groningen zijn, als de prijs in 1913 op
100 wordt gesteld, in 1920 234, 1921 179, 1922 157,
Januari 1923 148 en October 1923 145. De kosten van
levensonderhoud van arbeidersgezinnen te Amsterdam
(Maart 1920 100) in September 1922 81.8 en Sep
tember 1923 81.0; voor arbeidersgezinnen in den Haag
(December 1920 100) September 1922 79.6 en
September 1923 79.5; voor ambtenaarsgezinnen in den
Haag (December 1920 100) September 1922 82.4 en
September 1923*79.7. Hierbij wordt er op gewezen dat
de invoering alhier der 45-urige werkweek dateert van
Juni 1919, terwijl de laatste algemeene salarisverhoo-
ging, die thans nog geldt, 1 Januari 1920 in werking
is getreden.
Eene daling van den levensstandaard valt uit de
indexcijfers voldoende af te leiden en de vraag rijst dan
ook, in hoeverre de loonen zich bij deze daling behooren
aan te sluiten.
Tot algemeene salarisverlaging behoeft zij naar onze
meening, zooals hierboven reeds is gezegd, thans nog
niet te leiden, maar wel vinden wij mede in het goed-
koopere leven aanleiding om op verlenging van den
werktijd aan te houden. Hierdoor wordt eene vermin
dering van het uurloon verkregen, terwijl toch het totaal
bedrag der belooning gelijk blijft aan het thans geno-
tene, waardoor voorkomen wordt dat de bestaansvoor
waarden der betrokkenen slechter worden.
Komende tot de financieele zijde der zaak kunnen wij
wijzen op het overzicht dat hiervoor gegeven is en
waaruit U is gebleken, de de financieele toestand der
gemeente, zonder tot dadelijke bezorgdheid aanleiding
te geven en tot bijzonder ingrijpende maatregelen te
noodzaken, de wenschelijkheid medebrengt de uitgaven
waar mogelijk te beperken.
Uitteraard kan de bezuiniging, door verlenging van
den werktijd te verkrijgen, moeilijk vooraf in cijfers
worden uitgedrukt. De beperking der uitgaven zal ge
leidelijk worden verkregen naarmate de inkrimping van
personeel, als gevolg van den langeren arbeidsduur,
voortgang heeft.
Intusschen staat wel vast, dat de verlenging met 1/15
op een personeel van ongeveer 400 man tot aanzienlijke
besparing zal kunnen leiden, al kunnen dienaangaande
thans met zekerheid nog geen gegevens worden ver
strekt.
313