7 Bijl. no. Bij lei(je no. 6. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. TOELATING van leerlingen uit andere gemeenten op de inrichtingen van Middelbaar Onderwijs. Aan den Gemeenteraad. Bij Uw besluit van 27 Juni 1922, tot vaststelling van verschillende verordeningen tot heffing van schoolgeld voor de inrichtingen van Middelbaar Onderwijs, werden wij tevens uitgenoodigd te zijner tijd voorstellen in te dienen tot het aangaan met naburige gemeenten van gemeenschappelijke regelingen omtrent het toelaten van kinderen uit die gemeenten tot de hoogere burger school met hoogere handelsschool en de school van middelbaar onderwijs voor meisjes. De bedoeling was zoodanige regelingen te treffen, waarbij die gemeenten de spoedig te verwachten wettelijke verplichting in de toelichting van ons voorstel (bijlage no. 27 van 1922) nader uiteengezet vrijwillig op zich zouden nemen. Met uitzondering van die der gemeente Smallinger- land, hebben de besturen der verschillende gemeenten, uit welke thans leerlingen bovenbedoelde inrichtingen van onderwijs bezoeken, zich bereid verklaard de door ons aan hen kenbaar gemaakte regeling aan te gaan. Sommige besturen deelden daarbij mede dat het hun plan was de te betalen vergoeding op de ouders der leerlingen te verhalen, hetzij op allen of alleen op die welke boven een zeker bedrag in de inkomsten-belasting worden aangeslagen. Blijkbaar hebben die gemeentebesturen de betrokken ouders met de voorgenomen regeling op de hoogte gebracht. Van verschillende dier ouders althans ont vingen wij brieven waarbij zij hunne bedenking tegen de voorgenomen regeling kenbaar maken. Sommigen deelen mee dat, zoo aan het voornemen gevolg wordt gegeven, zij noodgedwongen verplicht zouden zijn de kinderen van school te nemen en dus hun studie in meer of minder gevorderden staat zouden moeten afbreken, omdat het financieel hun krachten te hoven gaat. De gevolgen, vooral voor de leerlingen uit de hoogere klassen, zijn ontegenzeggelijk hard. De ouders wijzen er dan o. i. ook niet ten onrechte op dat, indien zij hadden kunnen vermoeden dat in den loop van den cursus een zoodanige regeling zou worden ingevoerd, zij indertijd geen plaatsing op die onderwijs-inrichting zouden hebben gevraagd. Wij gevoelen er voor in dezen een tegemoetkomende houding aan te nemen en te bepalen dat de bijdrage ten volle alleen verschuldigd is voor de leerlingen die na 1 Januari 1923 tot de school worden toegelaten èn voor hen die met den aanvang van het leerjaar 1923/24 opnieuw in de eerste klasse moeten plaats nemen, en een overgangsbepaling op te nemen dat voor de leer lingen die met laatstgenoemd tijdstip door bevordering of bij herhaling tot de 2e klasse behooren de bijdrage, zoolang zij op school zijn, slechts voor 3/4 gedeelte verschuldigd zijn en zoo vervolgens voor de 3e klasse 2/4, voor de 4e klasse l/4voor de leerlingen van de 5e klasse wordt geen bijdrage gevraagd. Deze bepaling geldt voor de school van middelbaar onderwijs voor meisjes en de hoogere burgerschool met 3-jarigen cursus met aansluitende hoogere han delsschool met 2-jarigen cursus, waarbij deze laatste als een geheel zijn te beschouwen. Een gelijke regeling behoort tevens te gelden voor de mede tot het middelbaar onderwijs behoorende drie jarige middelbare avondhandelsschool, welke ook door enkele buitenleerlingen wordt bezocht. In de laatst be doelde gevallen zou de bijdrage kunnen worden bepaald op le klasse vol, 2e klasse half en 3e klasse vrij. Een en ander met dien verstande, dat, aangezien met 1 September 1922 nieuwe schoolgeldverordeningen in werking treden, de vergoeding op zoodanig bedrag wordt gesteld dat deze met het schoolgeld niet lager mag zijn dan het bedrag dat aan schoolgeld zou zijn geheven indien de tot voormelden datum gegolden hebbende schoolgeld-verordening voor de school van middelbaar onderwijs voor meisjes en die van de middelbare avond handelsschool nog van kracht ware geweest en eerst genoemde ook voor de hoogere burgerschool met hoogere handelsschool had gegolden. Gedeputeerde Staten hebben nog nader bericht dat h. i. deze regelingen niet vallen onder de werking van artikel 121 der Gemeentewet, zoodat zij niet aan hun goedkeuring onderworpen zijn. Wij hebben de eer U voor te stellen Burgemeester en Wethouders te machtigen op de bovenbedoelde voor waarden met de daarvoor in aanmerking komende gemeentebesturen te dezer zake regelingen aan te gaan en daartoe te nemen het in ontwerp hierbij gaande besluit. Leeuwarden, 11 Januari 1923. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders; besluit: vast te stellen de navolgende VERORDENING houdende voorwaarden waarop kunnen worden aangegaan regelingen met andere gemeenten omtrent de toe lating van leerlingen vandaar op inrich tingen van middelbaar onderwijs te Leeuwarden. Art. 1. Burgemeester en Wethouders worden gemachtigd 151

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1923 | | pagina 75