Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923.
tusschen de provinice en de afgevaardigden der ge
meenten in Noord-Holland waren vastgelegd, toe, dan
blijkt uit de berekeningen van den Directeur der ge-
meente-lichtbedrijven, dat door deze gemeente te weinig
zou zijn betaald aan het P. E. B. in Friesland in 1920
ruim 19000.in 1921 ruim 33000.en in 1922
ruim 64000.derhalve nog heel iets anders dan
200000.welke de provincie zegt te vragen, doch
welke som thans nog niet juist berekend kan worden,
terwijl naar ons oordeel de door de provincie voorge
stelde wijzigingen op 230 a 240000.gulden per
jaar zullen neerkomen.
Het eenige, waarmede deze gemeente in de door de
provincie voorgestelde wijzigingen oogenschijnlijk zou
vooruit gaan, is het brengen van den kolenprijs in de
kolenclausule in het contract van 10.80 op 20.80.
Deze gemeente zou dus pas een kolenprijstoeslag moe
ten geven indien de prijs boven 20.80 steeg en vroeger
reeds boven 10.80.
Naar ons echter is gebleken is bij den geheelen opzet
en bij alle berekeningen van den stroomverkoopprijs door
de Provincie uitgegaan van een kolenprijs van 20.80.
Waar dus bij dien prijs alle onkosten gedekt heeten te
zijn, zal een eventueel lagere prijs geheel ten voordeele
van de provincie komen.
Wij hebben in den aanhef gezegd, dat wij meenen
dat Gedeputeerde Staten zich vergissen, indien zij zeg
gen dat het overgroote deel van het verlies veroorzaakt
wordt door de oude contracten.
Het is wel gebleken dat van een jaarlijksch verlies
van één inillioen de som van 200000.niet het
grootste gedeelte is.
Laten wij echter een oogenblik aannemen dat het
werkelijk zoo was; wij zullen dan moeten vragen is
dat dan de schuld van de gemeente Leeuwarden. De
electriciteit wordt opgewekt door de Provincie en kost
dus aan haar geld; zij verkoopt die electriciteit tegen
contractprijs; indien nu deze prijs niet voldoende is om
de uitgaven voor opwekking te dekken, is het misschien
ook mogelijk dat deze te duur zijn? Daaraan kan de
gemeente niets doen.
Uit het vergelijkend overzicht, dat als staat 5 bij
bijlage IV van het schrijven van den Directeur der Ge
meentelijke Lichtbedrijven is gevoegd blijkt b.v. dat de
kostprijs per K.W.U. bij het Provinciaal Electriciteits-
bedrijf in Friesland zeer hoog uitloopt boven dien van
de centrales in den Haag, Dordrecht, Delft en Gouda,
centrales welke het best bij die van het Provinciaal
Electriciteitsbedrijf alhier vergeleken kunnen worden,
omdat ook deze centrales in de oorlogsjaren genood
zaakt waren sterk uit te breiden.
Wij hebben ons vroeger op het standpunt geplaatst
dat, nu er eenmaal een contract is gesloten, dit ook ge
handhaafd moet blijven.
Bij de bespreking van het onderhavige verzoek van
de provincie in ons college bleek dat de meerderheid
thans wel gedeeltelijk hieraan wil tegemoet komen, of
schoon zij niet mede kan gaan met het denkbeeld dat
Gedeputeerde Staten neerleggen in de memorie van toe
lichting tot hun verzoek, waar zij zeggen dat het wezen
van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf dit is, dat pro
vincie en gemeenten tezamen tot taak hebben de elec-
triciteitsvoorziening in de provincie te doen slagen en
dat in het algemeen genomen een onhoudbare toestand
wordt geschapen indien een gemeente of meerdere ge
meenten voordeelen behalen ten koste van het geheel.
Wij kunnen medegaan in zoover dat er theoretisch
op dit denkbeeld niet veel te zeggen is, maar naar
ons oordeel mag deze redeneering hier niet gebruikt
worden als een argument nu tot nu toe niet een der deel
nemers aan deze sociale voorziening van electriciteit,
zooals een in Uwen Raad aangenomen motie het uit
drukt, iets te zeggen heeft gehad in het bedrijf van een
der andere met andere woorden derhalve absoluut niet
aansprakelijk kan worden gesteld voor de financieele
gevolgen van de gestie van het provinciaal bedrijf of een
der andere gemeentelijke bedrijven.
Dit door Gedeputeerde Staten geopperde denkbeeld
kan pas gelden, indien alle bedrijven, productie-, zoowel
als distributie-, bijeen zijn gebracht als een groot geheel.
Zoolang de „medewerkers aan de algemeene provin
ciale electriciteitsvoorziening" autonoom zijn te doen
en te laten wat zij willen, zal de toestand blijven be
staan dat het den een beter gaat dan den ander.
De redeneering van Gedeputeerde Staten klinkt mooi,
wij zijn er van overtuigd dat op dit punt, ondanks het
instellen van een contact-commissie, hier, evenals in
Noord-Holland, tusschen de gemeenten de samenwer
king zal blijven ontbreken.
Nu echter gebleken is, wat bij het eerste verzoek van
Gedeputeerde Staten niet zoo bekend was, dat het pro
vinciaal bedrijf er zoo enorm slecht voorstaat, meent
de meerderheid van ons college, dat van deze zijde
eenige poging moet worden gedaan hierin tegemoet te
komen.
Het grootste bezwaar hierbij is dat deze poging aan
de gemeente geld kost en hoewel een voordeelig
contract, dat de gemeente bezit, een bezitting is die men
vooral in deze tijden op prijs moet stellen en waarvan
men eigenlijk ter wille van de financiën der stad geen
afstand mag doen, meenen wij dat op den prijs, waar
voor electriciteit aan de ingezetenen wordt geleverd,
nog eenige verhooging toelaatbaar is, echter niet zooveel
als Gedeputeerde Staten denken wij mogen boven
dien bestaande klein- of grootindustrie niet in gevaar
brengen noch nieuwe industrie, die zich hier zou willen
vestigen, afschrikken.
Terugkomende op de veronderstelling dat deze ge
meente hare centrale had gehouden en voor eigen af
name en die der K. G. L. gemeenten had moeten uit
breiden, zouden wij in 1946, het jaar waarin het tegen
woordig contract met de provincie afloopt, gehad
hebben een flink onderhouden en goede centrale. Waar
uit de berekeningen van den Directeur der gemeente-
lichtbedrijven blijkt, dat uit minder dan uit de som die
de provincie nu van deze gemeente vraagt, ruimschoots
alle meerdere kosten van rente en afschrijving konden
betaald worden, constateeren wij het feit dat bij inwil
liging van het verzoek der provincie wij wel de meerdere
rente en afschrijvingskosten, die anders noodig zouden
geweest zijn, betalen, doch dat een gemeentelijke cen
trale werkelijk hypothese blijft.
Indien men dus op het standpunt staat dat, indien
deze gemeente hare centrale gehouden had, toch een
hoogere stroomprijs van de ingezetenen moest gevraagd
worden dan thans het geval is, zal men moeten toegeven
dat tegenover een meer betalen van deze gemeente aan
de provincie iets moet staan.
Niet dat Leeuwarden weer begeert een eigen centrale
te hebben voor afloop van het contract maar indien dan
geen overeenstemming werd bereikt, zou het toch wel
het overwegen dier vraag waard zijn.
Wij meenen dat wij bij het voorstel, dat wij U doen,
daarin voorzien hebben.
De wijzigingen van het contract, zooals Gedeputeerde
Staten deze voorstellen, meenen wij dat voor deze ge
meente niet acceptabel zijn. Het is naar ons oordeel het
beste het contract te laten zooals het is, doch aan den
anderen kant de provincie tegemoet te komen, geheel
in het midden latende of het nu de oude contracten
zijn die groot verlies veroorzaken of dat er misschien
ook andere oorzaken bij het P. E. B. zelf zijn aan te
wijzen.
Hierbij doet zich echter nog een kwestie voor zelfs
al zou Leeuwarden in alle gevraagde wijzigingen tege
190
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1923. Hyl. HO. ltJm
moet komen, wordt het verlies van het P. E. B. in de
eerste jaren in de verste verte niet gedekt.
Ons is bekend dat een berekenng is opgezet, dat,
indien deze gemeente aan de wenschen van Gedepu
teerde Staten tegemoet komt, het P. E. B. in 1930 geen
verlies meer zou behoeven te boeken, welke berekening,
later herzien, echter tot uitkomst heeft, dat dit zeer zeker
het jaar 1934 zal zijn. Wij kunnen ons niet ontveinzen,
dat gebleken is dat alle berekeningen, uitgaande van het
P. E. B. in Friesland, gewoonlijk nogal aan den opti-
mistischen kant zijn.
Hoe dit ook zij, zeker is dat om de verliezen tot
1934 dan op te heffen er zullen moeten komen
nieuwe provinciale belastingen. Ook de Leeuwarder
ingezetenen zullen hierin moeten deelen, en in verhou
ding tot het aantal inwoners der provincie zal deze ge
meente om een jaarlijksch verlies van 500000.bijv.
te dekken moeten bijdragen ongeveer 56000.per
jaar.
Wij hebben dan ook in ons voorstel uitdrukkelijk de
woorden „tot wederopzegging" opgenomen, opdat, in
dien misschien mocht blijken, dat speciaal door hooge
opcenten op de personeeie belasting de jaarlijksche bij
drage van de gezamenlijke ingezetenen dezer gemeente
ver uitloopt boven het bevolkingsverhoudingscijfer, de
gemeente hare andere bijdrage kan intrekken.
Wij geven de voorkeur aan een jaarlijksche bijdrage,
aan de provincie te verleenen en zouden deze willen
stellen op 100000.zoolang zulks noodig is om een
gedeelte van het verlies te dekken.
Gesteld dat deze bijdrage tot het jaar 1946 doorloopt,
zal de provincie ontvangen zonder dat zij er eenige
aanspraak op kan doen gelden een bedrag van ruim
twee millioen gulden, terwijl men de opgeloopen rente
op zeker evenveel mag stellen.
Hoewel wij geen wijziging van het bestaande contract
voorstellen willen wij deze bijdrage toch als inhaerent
aan het contract beschouwen, in zooverre, dat indien
door welke oorzaak dan ook het tegenwoordig bestaande
contract te niet gaat, ook automatisch deze bijdrage is
vervallen.
Met het oog op de voor 1923 geraamde winst van het
G. E. B., welke winst ten bate is gebracht van de be
grooting 1923, kunnen wij geen vrijheid vinden voor te
stellen de bijdrage vroeger te doen ingaan dan over het
jaar 1924.
Wij stellen U, onder overlegging van de stukken,
waaronder het advies der Commissie voor de lichtbe
drijven, derhalve voor te besluiten
aan de provincie Friesland boven en behalve hetgeen
verschuldigd is voor levering ingevolge de overeen
komst betreffende de levering van electrischen stroom
door de provincie Friesland aan de gemeente Leeuwar
den d.d..21 November 1917, laatstelijk gewijzigd den
14/28 September 1922, jaarlijks, ingaande over het jaar
1924, tot wederopzegging en uiterlijk zoolang bovenge
noemd contract, zooals het thans bestaat of gewijzigd
alleen met den wil van beide partijen van kracht is, te
betalen de som van éénhonderd duizend gulden, te
voldoen in 4 termijnen na afloop van elk kalender
kwartaal, met dien verstande dat indien op 1 October
1945 niet tusschen de provincie Friesland en de ge
meente Leeuwarden overeenstemming zal zijn bereikt
omtrent de levering van electrischen stroom na 30 Sep
tember 1946, door de provincie aan de gemeente op 1
October 1945 renteloos zal terugbetaald worden de
helft van de totaalsom, welke de provincie ingevolge dit
besluit van de gemeente zal hebben ontvangen.
Leeuwarden, 3 Mei 1923.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
191