Bijlage no
Bijl. no. 7.
Bijlage no. 7.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924.
WIJZIGING der verordening op den genees-, heel-
en verloskundigen dienst voor behoeftigen.
Aan den Gemeenteraad.
Van Voogden der Stads Armenkamer ontvingen wij
bij schrijven van den 8 Januari 1.1. het advies, niet
te voorzien in de vacature van vroedvrouw, belast met
de verloskundige practijk bij behoeftigen, zoowel in het
Stads Ziekenhuis als daarbuiten, welke vacature is ont
staan door het aan rnej. j. Visser op haar verzoek ver
leend eervol ontslag.
Zij gronden hun voorstel op het feit, dat het getal ver
lossingen, door de 3 vroedvrouwen gezamenlijk verricht,
gemiddeld 120 per jaar bedraagt, een getal, dat naar
hun oordeel zeer wel door 2 verloskundigen kan worden
behandeld. Ook wij zijn van oordeel dat twee verlos
kundigen voldoende zijn en dat een behoorlijke uitoefe
ning van de practijk door deze vermindering niet wordt
belemmerd, terwijl den vroedvrouwen een beter bestaan
in het vooruitzicht kan worden gesteld. Zij ontvangen
toch boven haar jaarlijksche bezoldiging van 600.
voor elke verlossing boven de 40 per jaar een bedrag
van 15.(artikel 16, laatste lid, der Salarisverorde
ning 1919, gemeenteblad 1920 no. 28).
Ten einde deze regeling mogelijk te maken en tevens
de gelegenheid te behouden bij gebleken noodzakelijk
heid toch nog een derde vroedvrouw te kunnen aanstel
len, achten wij het gewenscht het betrokken artikel 21
der verordening op den genees-, heel- en verloskundigen
dienst voor behoeftigen zoodanig te wijzigen, dat ten
hoogste drie titularissen kunnen worden benoemd.
De Gezondheidscommissie, ingevolge artikel 14, le lid,
der Gezondheidswet hierover gehoord, kan zich blijkens
haar advies van den 29 Januari 1.1. geheel met dit denk
beeld vereenigen, waarom wij U in overweging geven
te besluiten volgens onderstaand ontwerp.
Leeuwarden, 31 Januari 1924.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
ONTWERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
gelet op het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders en op het advies der Gezondheidscommissie, ge
geven bij brief van 29 Januari 1924;
besluit:
artikel 21 der verordening op den genees-, heel- en
verloskundigen dienst voor behoeftigen in de gemeente
Leeuwarden (gemeenteblad 1919 no. 26) te lezen als
volgt:
Art. 21.
Ten behoeve van de verloskundige praktijk bij behoef
tigen zoowel in het Stads Ziekenhuis als daarbuiten,
worden ten hoogste drie vroedvrouwen aangesteld.
Leeuwarden, 19
De Raad voornoemd,
282
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924.
WIJZIGING der Algemeene Politieverordening, der
verordening op de Marktpolitie en der Bouw
verordening.
Aan den Gemeenteraad.
In de Algemeene Politieverordening zijn in de laatste
jaren enkele veranderingen wenschelijk gebleken, die,
met de aanvulling welke het toenemend verkeer eischt,
eene overigens niet omvangrijke herziening dier
verordening noodzakelijk maken.
De wijzigingen betreffen, behalve die welke het be
grip „de bebouwde gemeentekom" wederom uitbreidt,
hetgeen geen toelichting zal behoeven, de volgende.
Art. 69bis verplicht, na aanschrijving van Burge
meester en Wethouders, den eigenaar, enz. van een
sloot tot demping, indien deze door verontreiniging ge
vaar voor de gezondheid of hinder voor de omgeving
oplevert; een kleine redactiewijziging strekt om de be
oordeeling daarvan uitdrukkelijk aan Burgemeester en
Wethouders over te laten en dus aan de rechterlijke
macht te onttrekken, waar zij minder op haar plaats is.
De volgende voorgestelde wijzigingen zijn een gevolg
van een Koninklijk besluit ter uitvoering der Vleesch-
keuringswet (Koninklijk besluit van 6 Juni 1921 Staats
blad no. 754) door het inwerking treden waarvan art
79 is komen te vervallen, terwijl artikel 81 dient te
worden herzien. Artikel 79 verplicht de slachters te
zorgen dat bij het slachten in de lokalen niet naar bin
nen kan worden gezien; artikel 81 geeft de wijze aan
waarop onreinheid en afval van slachtdieren door
slachters en poeliers verzameld en vervoerd moet wor
den. Aangezien in het Koninklijk besluit in dat zelfde
onderwerp wordt voorzien, onderscheidenlijk bij de
artt. 3D en 3K, hebben, op grond van artikel 151 der
Gemeentewet, de bepalingen in de gemeentelijke veror
dening, die het zelfde onderwerp regelen, opgehouden
te gelden. Voor de poeliers, die niet onder de Vleesch-
keuringswet vallen, dient echter de regeling te worden
behouden, terwijl ook het voorschrift om den afval naar
het terrein der gemeentereiniging te vervoeren, voor
allen moet bestaan blijven, zoodat voor de hand ligt
deze zoo te maken dat zij de voorschriften van het Ko
ninklijk besluit overneemt en aanvult met de thans reeds
geldende bepaling omtrent het wegvoeren van den
afval.
Wat betreft het art. 80, hieromtrent is van bevoegde
zijde opgemerkt dat vervolging naar aanleiding hiervan
op mogelijke bezwaren zal kunnen stuiten. Dit artikel
verbiedt bloed, afkomstig van een geslacht dier of met
dat bloed vermengd water, op de straat te laten loopen
of daarlangs te vegen. Hoewel dit verbod daardoor
eenigszins wordt uitgebreid, wil men het overbrengen
naar artikel 70, dat luidt: „het is verboden asch, vuilnis,
faecaliën of urine op de straat, op stoepen of in goten
aan de straat in openbare wateren, in slooten en in
wateren, bedoeld in artikel 69, in wanden of op het ijs
te brengen, werpen of vegen". Hiertusschen zou clan
worden gevoegd: bloed of met bloed vermengd water,
zonder de beperking dat dit moet afkomstig zijn van een
geslacht dier.
Gelijk boven werd opgemerkt eischt het toenemen van
het snelverkeer eenige scherpere verbodsbepalingen. In
de eerste plaats de verkeerspolitie. Thans is het twijfel
achtig, of het publiek zich behoeft te houden aan de
bevelen der verkeersagenten, wanneer deze niet uitdruk
kelijk het uitvloeisel zijn van een nauwkeurig om
schreven opdracht die de Raad in zijne verorde
ningen geeft. Tot voor betrekkelijk kort zag de
Hooge Raad in een opdracht krachtens de veror
dening aan de politie om het publiek zelfstandig aan
wijzingen met het oog op het verkeer te geven eene
ongeoorloofde delegatie van macht, zoodat dergelijke
bepalingen hunne uitwerking misten. (Zie arrest Hooge
Raad 25 Juni 1900, Weekblad van het Recht no. 7478).
Nu ons hoogste rechtscollege echter eenige jaren geleden
van deze opvatting teruggekomen is (arrest Hooge Raad
27 Juni 1921, Weekblad no. 10799), kan hier een rege
ling getroffen worden en wel het best in artikel 29, dat
reeds in bepaald aangewezen gevallen het voetgangers-
en rijverkeer voorschrijft zich te gedragen naar de be
velen van de politie omtrent stremming van of het geven
van een bepaalde richting aan het verkeer.
Zij het in eenigszins anderen zin, zoo behooren ook
tot de verkeersvoorschriften die, welke het personen
vervoer door motoromnibussen regelen. Voorzoover
deze een geregelden dienst tusschen twee of meer
plaatsen onderhouden, is goedkeuring der vervoer
middelen vóór den aanvang van den dienst nood
zakelijk volgens artikel 2 van het Koninklijk besluit van
31 Juli 1880 (Staatsblad no. 121); deze keuringen heb
ben hier krachtens een onderlinge regeling der ge
meenten dan ook geregeld plaats. Hierbuiten vallen dus
die omnibussen, die op ongeregelde tijdstippen, in
hoofdzaak bij gelegenheid van feesten, personen ver
voeren. Ook voor deze is het wenschelijk dat een keuring
wordt ingesteld, waarbij vermeld kan worden dat ook
in andere gemeenten in de provincie eene dergelijke
maatregel in voorbereiding is en dat het in de bedoeling
ligt, ter voorkoming van moeilijkheden, deze keuring
uniform te doen geschieden.
Ten slotte behoeft artikel 105, dat de ambtenaren,
belast met de zorg voor de naleving van de voorschriften
der Algemeene Politieverordening, aanwijst, eenige wij
ziging in verband met de veranderde titulatuur van
enkelen hunner: de opzichters van gemeentewerken
heeten thans technische ambtenaren.
Naast het bovenstaande komt ook een bepaling in de
verordening op de Marktpolitie, die belemmerend werkt,
in aanmerking om veranderd te worden. Bedoeld is art.
32 dat de bevoegdheid geeft waren, waarin men handel
drijft, op de stoep uit te stallen. Weliswaar is dit in
sommige stadsgedeelten in het geheel niet hinderlijk en
kan dus daar, evenals thans, toegelaten worden, doch
in drukke straten is beperking een dringende eisch.
Hierbij wordt niet in de laatste plaats gedacht aan de
Voorstreek, waar toch het verkeer reeds bezwaarlijk is,
zoodat het gereedelijk een misstand genoemd kan wor
den, dat de toch al zoo smalle straatruimte nog inge
krompen wordt, doordat sommige stoepen veelal vol
waren staan. Gelijk bekend is worden geleidelijk de
stoepen in de drukste straten vervangen door trottoirs,
doch het daarvoor noodzakelijke overnemen van stoepen
gaat juist met het oog op het uitstalrecht vaak met moei
lijkheden gepaard en een telkens onderbroken trottoir
heeft betrekkelijk weinig waarde. Al moge het waar zijn
dat uitstallingen buiten den winkel gelijk soms door
belanghebbenden betoogd wordt meer kooplust op
wekken dan die achter de winkelramen, zoodra zij langs
een verkeersweg voor allen verboden zijn wordt de
mededinging weder gelijk en bovendien gaat naar de
meening der commissie het belang van allen boven dat
van enkelen en behoort, waar de eischen van het verkeer
zich daar bepaald tegen verzetten, de weg niet langer
versperd te worden door de plaatsing van allerhande
waren op de stoepen. Het kan aan het college van Burge
meester en Wethouders overgelaten worden de straten
of straatsgedeelten aan te wijzen, waar uitstallen niet
geoorloofd is.
Ten slotte behoeven nog twee artikelen in de Bouw
verordening eenige wijziging, waarvan de eerste door
de commissie voor de Openbare Werken aan de orde is
gesteld bij een brief van 2 October van het vorige jaar
aan Burgemeester en Wethouders, welk schrijven, wat
dit punt betreft, door dezen aan de commissie voor de
283