Bijl. no. 15.
Bijlage no. 15.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924.
WIJZIGING der verordening tot vaststelling van het
getal en de jaarwedden der leeraren enz.
aan het gymnasium (gemeenteblad 1924
no. 4).
Litt. A.
Voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
Aan den Gemeenteraad.
Wij ontvingen van den Minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen een schrijven, dat hieronder
onder litt. A is afgedrukt.
Het daarbij bedoeld Koninklijk besluit is inmiddels
verschenen en in het Staatsblad no. 200 van dit jaar
opgenomen.
Uit het schrijven van den Minister blijkt, dat, wil de
gemeente hare aanspraken op het rijkssubsidie voor het
gymnasium behouden, ook de daarbij vermelde vermin
dering van wedden ongewijzigd op het aan die inrichting
verbonden personeel moet worden toegepast, zulks, zegt
de Minister, in afwachting van eene door hem nog nader
te nemen beslissing omtrent de vraag, of voor het behoud
van het rijkssubsidie ook in de toekomst de eisch zal
moeten worden gesteld dat de rijksregeling onveranderd
voor de gemeentelijke gymnasia gelde. De mogelijkheid
schijnt dus niet buitengesloten dat met het recht der
gemeenten, wier instelling de school is, om, met behoud
van het rijkssubsidie, naar eigen inzicht die aangelegen
heid voor die categorie van gemeente-ambtenaren te
regelen, voortaan wat meer rekening zal worden ge
houden.
Uwe Vergadering zal zich herinneren dat bij de on
langs, ook op aanschrijving van den Minister, vastge
stelde (nieuwe) salaris-regeling voor het aan het gym
nasium verbonden personeel, waarvan eveneens eene
verslechtering van die regeling het gevolg was en waar
op betrekking heeft bijlage no. 10 tot het verslag van
Uwe handelingen over 1923, curatoren en ons college
zich de vraag hebben gesteld of het rijkssubsidie met
het oog op de belangen van het onderwijs nog kon
worden aanvaard. Wij kwamen toen tenslotte tot de
conclusie dat die vraag toestemmend mocht worden
beantwoord, waarbij wij evenwel de opmerking maak
ten, dat mochten zich in de toekomst symptomen voor
doen, die er op wijzen dat het genot van het rijkssub
sidie moet leiden tot verslechtering van het onderwijs,
eene mogelijkheid welke ook curatoren in hun advies
lieten doorschemeren, altijd nog kon worden besloten
dat subsidie te laten varen.
Onder mededeeling dat bedoelde symptomen zich,
wat betreft het verkrijgen van de noodige leerkrachten,
voor zoover ons bekend, nog niet hebben geopenbaard,
meenen wij ook thans niet anders te kunnen doen dan
U in overweging te geven andermaal aan het verlangen
van den Minister tegemoet te komen, eene meening,
welke, blijkens hierbij overgelegd advies, door curatoren
van het gymnasium wordt gedeeld.
Het is ons niet bekend of in de toekomst nog meer
dere verslechteringen van deze salarissen zullen volgen.
Mocht zulks wel het geval zijn, dan zou voor iedere ver
andering eene wijziging van de verordening noodig zijn.
Om dit laatste te voorkomen, achten wij het wenschelijk
de thans op te nemen bepaling in dien zin te redigeeren
dat, behoudens Uwe goedkeuring voor elke wijziging,
ook eventueel nog in de toekomst volgende verminde
ringen van jaarwedden in de rijksregeling automatisch
voor het gymnasium zullen worden gevolgd. Zooals uit
de bovengegeven toelichtingen volgt, zullen wij ons bij
iedere verslechtering van de jaarwedden afvragen of de
belangen van het onderwijs aan het gymnasium Zulks
gedoogen.
In verband met het bovenstaande hebben wij de eer
U, onder overlegging van de betrekkelijke stukken, voor
te stellen te besluiten de hieronder onder litt. B opge
nomen ontwerp-verordening tot wijziging van de veror
dening tot vaststelling van het getal en de jaarwedden
der leeraren enz. aan het gymnasium tot besluit Uwer
Vergadering te verheffen.
Leeuwarden, 8 Mei 1924.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
Litt. B.
's Gravenhage, 26 April 1924.
Circulaire van den Minister
van OnderwijsKunsten
en Wetenschappen.
No. 4178, afd. M. O.
betreffende
Regeling salarisverminde
ring 1924.
Het ligt in het voornemen der Regeering een Ko
ninklijk besluit in het leven te roepen, waarbij met wij
ziging in zooverre van het Bezoldigingsbesluit Burger
lijke Rijksambtenaren 1920 (Staatsblad no. 37) met de
daarop steunende regelingen op de wedden van de onder
dat besluit vallende functionnarissen met ingang van
1 Mei 1924 eene vermindering worde toegepast, in dier
voege, dat de op 30 April 1924 volgens de tot dan
geldende salarisregeling toekomende wedden worden
verminderd:
a. voor zooveel betreft:
1. de gehuwde mannen,
2. de overigen, die kunnen aantoonen kostwinner
van een gezin te zijn,
een en ander beoordeeld naar den toestand op
16 April 1924, met ingang van 1 Mei 1924 met vijf en
met ingang van 1 October 1924 met tien ten honderd;
b. voor zooveel betreft hen, die niet vallen onder a,
met ingang van 1 Mei 1924 met tien ten honderd. Een
overeenkomstige vermindering zal worden toegepast ten
aanzien van de wedden van met ingang van 1 Mei 1924
of een lateren datum nieuw benoemde of bevorderde
functionnarissen, zoomede ten aanzien van verhoogingen
van wedden, die met of na 1 Mei 1924 intreden.
Bovenbedoelde vermindering blijft voor de directeuren
en leeraren aan de Rijks Hoogere Burgerscholen beperkt
tot een zoodanig bedrag, dat hunne wedden niet dalen
beneden naar de in artikel 2 gemaakte onderschei
dingen onderscheidenlijk 95 en 90 ten honderd van
lees: onder a en b hierboven.
313