Bijl. no. 17.
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
komend geval afzonderlijk vastgesteld door het betrok
ken hoofd van den tak van dienst.
6. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd in
bijzondere gevallen voor eenig soort van werk een on
veranderlijk loon te bepalen.
7. Bij toepassing van het in het tweede lid van art.
35 bepaalde wordt een werkman niet in loon verlaagd
dan nadat hij is gehoord.
8. Bij tijdelijke onderlinge vervanging van werklie
den heeft geene verlaging in loon plaats. Wel kan over
eenkomstig den aard van het tijdelijke werk het loon
tot de overeenkomstige fase van de hoogere loonklasse
tijdelijk verhoogd worden.
9. Bij verlof als in het vorige hoofdstuk bedoeld
heeft, behoudens het bepaalde in artikel 27bis, geen
inhouding van loon plaats.
Art. 30, tweede lid.
2. Het overeenkomstige uurloon wordt bepaald door
het weekloon te deelen door 45.
Art. 35.
Indien toewijding of geschiktheid te wenschen over
laten, kan de werkman, het betrokken hoofd van den
tak van dienst en hem zelf gehoord, door Burgemeester
en Wethouders in loon worden verlaagd.
Art. 39, tweede lid, eerste zinsnede.
2. Het ziekengeld bedraagt:
a. voor vaste werklieden gedurende het eerste jaar
100 en gedurende het tweede jaar 75 van het loon
dat genoten wordt bij het ontstaan der ziekte;
b. voor tijdelijke werklieden bij ten minste 6 weken
onafgebroken gemeentedienst gedurende een tijdvak ge
lijk aan de helft van den diensttijd een gelijk percentage
van het loon als vaste werklieden, doch gedurende geen
langeren tijd dan dezen.
Art. 45, eerste lid.
1. De werkman, die zich schuldig maakt aan een
der feiten, genoemd in het volgend artikel, kan worden
gestraft met:
1". inhouding van vacantie- en verlofdagen;
2". schorsing met behoud van loon gedurende die
schorsing;
3°. schorsing met gemis van loon gedurende die
schorsing;
4°. loonsverlaging gedurende een bepaalden tijd, in
de loonklasse waarin hij gerangschikt is;
5°. verlaging in loonklasse, hetzij voor bepaalden,
hetzij voor onbepaalden tijd, doch in het laatste geval
voor niet langer dan voor een bij de oplegging der straf
te bepalen duur;
6°. wegzending uit den dienst.
Art. 48, eerste lid.
1. Van
ci. de aanteekening, bedoeld in artikel 43;
b. de straffen, opgelegd krachtens artt. 44 en 45;
c. de beslissingen van Burgemeester en Wethouders
krachtens artt. 35, lid 2; 39, lid 3; 40, lid 5; 42 en op
zegging door Burgemeester en Wethouders in de geval
len, genoemd in artikel 68;
d. de beslissingen van het hoofd van den tak van
dienst, krachtens artt. 18, lid 3, 19, lid 2 en 3, en 45.
lid 3;
heeft de betrokkene beroep op een scheidsgerecht.
Artikel 46, 2e lid, is ten deze van toepassing.
IX.
In het tweede lid van artikel 30 wordt het cijfer 45
vervangen door cijfer 48.
X.
Art. 35 vervalt.
XI.
De eerste zinsnede van het tweede lid van artikel 39
wordt gelezen als volgt:
2. Het ziekengeld bedraagt
a. voor vaste werklieden gedurende het eerste jaar
100 en gedurende het tweede jaar 75 van het
loon dat genoten wordt bij het ontstaan der ziekte;
b. voor tijdelijke werklieden gedurende een tijdvak
gelijk aan de helft van den diensttijd een gelijk percen
tage van het loon als vaste werklieden, doch gedurende
geen langeren tijd dan dezen.
XII.
In het eerste lid van artikel 45 vervalt het bepaalde
onder 4°, en worden de cijfers 5 en 6 vervangen onder
scheidenlijk door 4 en 5.
XIII.
In het eerste lid van artikel 48 vervalt onder c: „35,
lid 2;"
362
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
Art. 66.
De dienstbetrekking eindigt:
1°. door overlijden van den werkman;
2°. door ontslag na opzegging van de zijde van de
gemeente of van den werkman;
3°. door wegzending uit den dienst bij wijze van
straf;
4°. voor zoover betreft tijdelijke werklieden, door
het verstrijken van den tijd, waarvoor zij zijn aangesteld,
of, behoudens de bepaling van het derde lid van art. 9,
na 52 weken onafgebroken dienst als zoodanig;
5°. voor zoover betreft aankomende werklieden,
door het bereiken van den leeftijd van 20 jaar.
Art. 70, derde lid.
3. Wijzigingen in dit reglement, behalve van de
artikelen 49 tot 58, en in de bijzondere voorschriften
en de dienstroosters worden niet aangebracht dan nadaf
de organisaties der werklieden daarover zijn gehoord.
XIV.
Artikel 66 wordt gelezen als volgt:
De dienstbetrekking eindigt:
le. door overlijden van den werkman;
2e. door ontslag na opzegging van de zijde van de
gemeente of van den werkman;
3e. door wegzending uit den dienst bij wijze van
straf;
4e. voor tijdelijke werkzaamheden bovendien door
verloop van den tijd waarvoor zij zijn aangesteld.
XV.
Het derde lid van artikel 70 vervalt.
TEKST van het raadsbesluit d.d. 19 Augustus 1919
no. 336R/180 met wijziging.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
overwegende dat volgens het eerste lid van art. 2
van het Werkliedenreglement een lijst dient te worden
vastgesteld, aangevende de categorieën van werklieden,
die geen werklieden zijn in den zin van het reglement,
zulks met inachtneming van de bepalingen, welke daarin
zijn opgenomen als kenmerken voor hen, die onder het
reglement vallen:
besluit:
1°. vast te stellen de navolgende
LIJST als bedoeld in art. 2, le lid, laatste zinsnede
van het Werkliedenreglement, aangevende
de werklieden, die niet onder het reglement
vallen.
ei. de schoonmaaksters en werkvrouwen in gemeen
tegebouwen, de turfdrager, de pluimgraaf, de veemarkt-
schrobsters, de wiedvrouwen, de ier- of heerschippers,
de lantaarnopstekers, de nachtwakers bij uitvoering van
werken, de werkers aan de waag, voorzoover zij niet
zijn aangewezen tot meters-wegers van granen, zaden
en peulvruchten;
b. de werklieden die voor een bepaald werk zijn
aangenomen;
c. de tijdelijke werklieden, die nog geen zes weken
dienst hebben gedaan;
d. de bedieners van de Oosterbrug.
11°. de bepalingen van het Werkliedenreglement
(gemeenteblad no. 24 van 1919) omtrent de vacantie
en het verlof, het ziekengeld, de straffen en het scheids
gerecht van toepassing te verklaren op de schoonmaak
sters en werkvrouwen van scholen en gemeentegebou
wen en die van het ziekengeld, de straffen en het
scheidsgerecht op de lantaarnopstekers.
B. te bepalen:
dat de werklieden, die op 1 April 1924 in dienst der
gemeente waren, doch niet volgens de bepalingen van
het Werkliedenreglement, zooals het na de onder A be
doelde wijziging luidt, als tijdelijke werklieden worden
beschouwd, bij de inwerkingtreding der bovenvermelde
wijziging nog zonder onderbreking in dienst der ge
meente zijn en overigens, behoudens vrijstelling voor
elk bijzonder geval door Burgemeester en Wethouders,
voldoen aan de vereischten om als werkman in den zin
van het Werkliedenreglement te worden aangesteld,
worden aangesteld als tijdelijk werkman met ingang van
de inwerkingtreding dezer wijziging van het Werklieden-
reglement.
C. in te trekken het besluit d.d. 19 Augustus 1919
no. 336R/180, gewijzigd bij besluit van 23 Augustus 1921
no. 344R/207.
D. vast te stellen de navolgende
LIJST als bedoeld in art. 2 van het Werklieden
reglement, aangevende de categorieën van
werklieden, die niet onder het reglement
vallen.
ci. de schoonmaaksters en werkvrouwen in gemeen
tegebouwen, de turfdrager, de pluimgraaf, de veemarkt-
schrobsters, de wiedvrouwen, de ier- of heerschippers,
de nachtwakers bij uitvoering van werken, de werkers
aan de waag, voorzoover zij niet zijn aangewezen tot
meters-wegers van granen, zaden en peulvruchten;
b. de werklieden, die voor een bepaald werk zijn
aangenomen, alsmede de werklieden, die nog geen jaar
onafgebroken in dienst der gemeente en niet vaste of
tijdelijke werklieden zijn. Het in de vorige zin bedoelde
jaar begint te loopen met ingang van de inwerking
treding van dit besluit.
E. de bepalingen van het Werkliedenreglement
omtrent de vacantie en het verlof, het ziekengeld, de
straffen en het scheidsgerecht van toepassing te ver
klaren op de schoonmaaksters en werkvrouwen van
scholen en gemeentegebouwen en de ier- of heer
schippers.
Leeuwarden, 19
De Raad voornoemd
363