Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
Volgno. 152. Opcenten pers. belasting 12.000.
156. Plaatselijke directe belasting
150.000.—
20.000.—
15.000.—
4.000.—
7.000.—
naar het inkomen
158. Opbrengst belasting open
bare vermakelijkheden 5.000.
163. Opbrengst vergunningsrecht 7.000.
166. Winstsaldo electriciteitbedrijf 57.000.
Uitgaven
229. Voor rente van geldleeningen
is uitgetrokken 395.144.
d. i. minder dan voor 1925
was geraamd
230. Aflossingen van geldleenin
gen lager
237/8. Kosten van politie, enz.
248. straatverlichting
308. Algemeene kosten gemeente
werken als gevolg van 5'/2
premieverhaal lager 11.000.
Hoofdstuk VIII, 13 (kosten middelbaar
onderwijs) lager geraamd 18.000.
VIII, 14 (kosten hooger on
derwijs) alsvoren in ver
band met aanvaarding
rijkssubsidie 20.000.
Volgno. 633. Verlies saldo woningbedrijf
lager10.000.
De vermindering van den post renten van geldlee
ningen is een gevolg van de vermindering van leening-
schuld door gewone en extra aflossingen, alsmede van
het feit dat de rente der leening, aangegaan in Mei 1919,
op grond van art. 6 der leeningsvoorwaarden van 6
is teruggebracht tot 5
De post aflossing van geldleeningen is 15.000.
lager geraamd doordat niet meer gerekend is op een
extra aflossing tot dat bedrag waartoe de Raad d.d.
27 April 1920 het besluit nam op aandrang van Gede
puteerde Staten. Het ligt n.l. in de bedoeling den Raad
binnen afzienbaren tijd een begrootingsvoorstel aan te
bieden, waarbij aan de uitkeering uit de opbrengst der
oorlogswinstbelasting een bestemming wordt gegeven.
Deze uitkeering zal worden bestemd voor buitengewone
doeleinden, waarvoor anders zou moeten worden ge
leend. Dit geld bleef beschikbaar doordat van de leening
van Mei 1919 slechts 34.000.extra is afgelost
krachtens art. 6 der leeningsvoorwaarden van voor
melde leening. Door nu de rest dezer uitkeering, n.l.
780.284.34.000.— 746.284.—, geheel of
gedeeltelijk voor buitengewone doeleinden te bestem
men, kan de crisisschuld, welke oorspronkelijk in de
geldleening d.d. 27 April 1920 ad 2.000.000.is op
genomen en waarvoor in de eerstvolgende 10 jaren na
het sluiten der leening extra op een leening moest
worden afgelost, teneinde deze in dat tijdvak geheel weg
te werken, geacht worden geheel te zijn gedelgd, zoodat
geen redenen meer bestaan om met een extra aflossing
door te gaan.
Van de daling van den rentestandaard kan deze ge
meente voorloopig niet in meerdere mate profiteeren,
wijl de eenige leening, die voor conversie in aanmerking
kan komen, n.l. de 6j/-> leening, oorspronkelijk groot
1.000.000.—, aangegaan in 1921, niet vóór 1 Januari
1927 converteerbaar is. Wij stellen ons voor in den loop
van 1926 deze aangelegenheid onder de oogen te zien
en U terzake een voorstel aan te bieden.
Zooals uit het vorenstaande overzicht blijkt, is het
ons niet gelukt een sluitende begrooting te verkrijgen
zonder den post volgno. 156 „plaatselijke directe belas
ting naar het inkomen" te verhoogen.
Of het gevolg hiervan zal zijn dat het heffingsper
centage, dat thans 4 is, zal moeten worden verhoogd,
valt nog niet te voorspellen. De algemeene malaise in
ons land, die trouwens in Friesland niet zoo sterk is
gevoeld als in andere streken van ons vaderland, is
eenigszins aan het verminderen; de rentestandaard is
dalende, wat bij kan dragen tot verlevendiging van
handel en bedrijf. Ook andere maatschappelijke ver
schijnselen duiden er op dat het niet onmogelijk is dat,
evenals het belastingjaar 1924/25 reeds een accres van
het totaal cijfer van aanslag voor de inkomstenbelasting
vertoonde, ook 1925/26 opnieuw een accres zal
geven. Is dat niet het geval dan zal in April 1926 moeten
worden onder oogen gezien of het heffingspercentage zal
moeten worden verhoogd of op welke andere wijze zal
worden voorzien in het ontbrekende.
Wij willen er echter op wijzen dat de cijfers der be
grooting zoodanig zijn geraamd dat zij weinig speling
laten, zoodat elke verhooging van uitgaven moet worden
vermeden.
Uit deze beschouwingen, en nog meer uit de voor
gestelde begrooting zelve, moge het U zijn duidelijk ge
worden dat wij er naar hebben gestreefd om datgene,
wat wij voor de materieele en ideëele belangen der
ingezetenen van Leeuwarden nuttig en noodzakelijk
achten, tot stand te brengen met zoo weinig mogelijke
middelen, m.a.w. dat wij zuinigheid en waar mogelijk
bezuiniging hebben betracht. Het ligt verder in ons
voornemen om te streven naar versobering in de dien
sten der bedrijven.
Houden wij ons aan den stelregel dat de begrooting
blijve de leidraad voor de financieële gestie van het
dienstjaar, waarvan alleen in de uiterste noodzakelijk
heid afgeweken mag worden en blijven zoowel de Raad
als ons college met de directeuren der bedrijven en
diensten en het geheele gemeente-personeel doordron
gen van de gedachte dat de uiterste zuinigheid plicht
is, dan gaan wij met vertrouwen het jaar 1926 tegemoet.
Wat de verdere toekomst aangaat, daaromtrent valt
uit den aard der zaak weinig te voorspellen. Wel spreekt
het vanzelf dat in eene vooruitgaande gemeente het
bestuur niet kan stilzitten en dat verschillende belang
rijke werken zullen moeten worden ter hand genomen
zooals b.v. verbetering van Sophialaan en Stations
plein, verbreeding van diverse bruggen en pijpen,
verbetering van den toegang tot de stad aan de noord
en oostzijde, overdekte zwem- en badinrichting, nieuwe
Hoogere Burgerschool, een park aan de oostzijde der
stad, enz. Afgewacht moet worden of de opbrengst der
belastingen, ten gevolge van de toeneming der bevol
king, stadsuitbreiding en andere oorzaken voldoende
hooger zal worden om, zonder verzwaring van den
belastingdruk, de meerdere uitgaven te bestrijden. Eene
goede uitkomst der bedrijfsrekeningen kan daartoe ook
medewerken.
Deze onzekerheid moet eene sterke aansporing zijn
tot groote voorzichtigheid, doch zij mag er niet toe leiden
om maar af te zien van het voteeren van uitgaven, ook
van die welke de strekking hebben den bloei der stad
te bevorderen en de bewoning daarvan voor hare inge
zetenen zoowel in ideëelen als in materieelen zin te
veraangenamen.
Wij geven U in overweging bij de vaststelling der
begrootingen tevens te besluiten
o. Burgemeester en Wethouders te machtigen met
de N. V. Intercommunale Waterleiding, Gebied Leeu
warden, eene overeenkomst aan te gaan, waarbij deze
zich verbindt aan de gemeente water te leveren op het
terrein der veemarkt tegen den prijs van 0.13 per M^.,
op den voet als is omschreven in de ontwerp-overeen-
komst voor die levering, behoorende bij het schrijven
dier vennootschap van den 25 Maart 1925, no. 656;
b. met ingang van 1 Januari 1926 in te trekken het
raadsbesluit d.d. 27 April 1920, no. 218R/93, strekkende
om jaarlijks buitengewoon af te lossen op een geldlee
ning, uit overweging dat in de leening ad 2.000.000.
welke is aangegaan met de Rijksverzekeringsbank in
1920, een bedrag van 450.000.was opgenomen voor
436
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. Bijl no. 31,
crisis-uitgaven, welke aflossing voor 1926 tot en met
1929 per jaar zou bedragen 20.000.
c. het hierbij overgelegd ontwerp-besluit, houdende
machtiging aan Burgemeester en Wethouders tot het
aangaan van eene tijdelijke geldleening ad 1.000.000.
ter voorziening in de eventueele behoefte aan kasgeld,
tot een besluit Uwer Vergadering te verheffen.
Leeuwarden, 12 November 1925.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden.
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
437