Bijl. no, 32.
Bijlage no. 32.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
VERORDENINGEN
A. tot vaststelling van het getal en de jaar
wedden der leeraren, enz. aan het gymnasium
B. regelende de jaarwedden der leeraren,
enz. aan de gemeentelijke hoogere burgerschool
met 3-jarigen cursus en daarop aansluitende
hoogere handelsschool met 2-jarigen cursus
C. tot verhaal van pensioensbijdragen.
Aan den Gemeenteraad.
Bij Koninklijk besluit van 11 Augustus j.i. no. 43 werd
ongegrond verklaard het beroep van den Raad tegen het
besluit van Gedeputeerde Staten dezer provincie, hou
dende niet-goedkeuring van de gemeente-begrooting
voor het dienstjaar 1925, o. m. op grond dat de finan-
cieele toestand dezer gemeente het prijsgeven van het
rijkssubsidie voor het gymnasium en de gemeentelijke
hoogere burger- en hoogere handelsschool, het bepalen
van de jaarwedden aan deze inrichtingen op hoogere
bedragen dan die, welke door het Rijk voor zijn lee
raren zijn vastgesteld en het niet-verhalen van pensi
oensbijdragen niet gedoogt.
Wijl deze aangelegenheid, althans wat het gymnasium
betreft, geruimen tijd hangende is geweest, achten wij
het niet ondienstig te Uwer inlichting de geschiedenis
daarvan nog eens, zij het dan ook beknopt, in herin
nering te brengen.
Ingevolge onze voorstellen, opgenomen in de bijlagen
nos. 10 van 1923 en 5 van 1924 tot het verslag van Uwe
handelingen over die jaren, werd in Uwe vergaderingen
van 11 December 1923 en 12 Februari 1924 eene nieuwe,
voor het personeel aan het gymnasium minder gunstige,
salarisregeling vastgesteld, welke regeling is opgeno
men in het gemeenteblad no. 4 van 1924. Deze, op
1 September 1923 in werking getreden, regeling, kwam
tot stand op aanschrijving van den Minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen, die daarbij mede
deelde, dat, wilde de gemeente aanspraak blijven maken
op het rijkssubsidie voor het gymnasium, de salarissen
van het personeel aan die inrichting van 1 September
1923 af in overeenstemming dienden te worden gebracht
met de intusschen gewijzigde, verminderde, rijksre
geling.
De Minister berichtte daarna andermaal, bij schrijven
van 26 April 1924, dat de salarissen opnieuw en wel
met ingang van 1 Mei en 1 October 1924 verminderd
moesten worden. Ons daartoe betrekkelijk voorstel, op
genomen in bijlage no. 15 tot het verslag van Uwe han
delingen over dat jaar, werd evenwel in Uwe verga
dering van 1 Juli 1924 verworpen, zoodat van 1 Mei
1924 af niet meer aan de door den Minister gestelde
subsidie-voorwaarden werd voldaan en dus van dat
tijdstip af niet meer op het rijkssubsidie kon worden
gerekend.
Deze omstandigheid gaf ons aanleiding tot U te
komen met het voorstel, opgenomen in bijlage no. 4 tot
het verslag van Uwe handelingen over 1925, om thans
weer de oude salarisregeling, welke op 31 Augustus
1923 van kracht was, in te voeren. Dit geschiedde dan
ook bij Uw besluit van 27 Januari j.l. no. 24r/22.
Daar door het prijsgeven van het rijkssubsidie het
wettelijk recht der gemeente, ingevolge artikel 8quater
der Hooger Onderwijswet, op eene bijdrage in de kosten
van andere daarvoor in aanmerking komende gemeenten
kwam te vervallen, werden wij door U in diezelfde ver
gadering, bij besluit no. 24r/23, gemachtigd met die
gemeenten regelingen aan te gaan omtrent de toelating
van leerlingen tot het gymnasium onder de bij dat be
sluit vermelde voorwaarden. Hierbij werd tevens nog
besloten gerekend met ingang van 1 Mei 1924 in te
tiekken Uw besluit tot verhaal van pensioensbijdragen
op het aan het gymnasium verbonden personeel. De
krachtens de Hooger Onderwijswet en de Pensioenwet
1922 vereischte goedkeuring van Gedeputeerde Staten
op deze besluiten is achterwege gebleven.
Evenmin werd door dat college goedgekeurd Uw be
sluit van 19 Augustus 1924 tot wijziging der gemeente-
begrooting, dienstjaar 1924. Deze wijziging beoogde de
geldelijke gevolgen te regelen van Uw besluit van 1 Juli
tevoren, waarbij, zooals hiervoren ook reeds werd mede
gedeeld, werd goedgevonden geen gevolg te geven aan
de uitnoodiging van den Minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen om met ingang van 1 Mei en 1
October 1924 enkele wijzigingen aan te brengen in de
salarisregeling voor het leerarenpersoneel aan het gym
nasium en als gevolg waarvan, niet langer voldaan
zijnde aan de subsidie-voorwaarden, het rijkssubsidie
voor die inrichting van onderwijs te loor ging met in
gang, gelijk voornoemde^ Minister later mededeelde,
van 1 Mei van dat jaar. Het door U tegen dat besluit
van Gedeputeerde Staten ingestelde beroep werd bij
Koninklijk besluit van 18 Februari 1925 no. 5 onge
grond verklaard.
De gemeente zal derhalve, al is het dan ook gedwon
gen, rijkssubsidie voor het gymnasium moeten aan
vragen, waardoor tevens de salarissen van het perso
neel aan die inrichting in overeenstemming moeten wor
den gebracht met de daarvoor geldende rijksregeling.
Door Gedeputeerde Staten werd nog ter kennisneming
in onze handen gesteld een tot hun college gericht
schrijven van den Minister van Onderwijs, d.d. 21
April j.l., waarbij deze mededeelt bereid te zijn
te bevorderen dat aan deze gemeente weder een
jaarlijksch subsidie voor haar gymnasium worde
toegekend te rekenen van den dag, dat de subsidie
voorwaarden geheel worden nageleefd, indien zulks
door ons aan hem wordt verzocht en dat, indien wij
hem te kennen geven, dat wij het wenschelijk achten
den leeraren hetgeen hun tot 1 April 1925 te veel is
uitgekeerd, te doen behouden, hij bereid is daarin te
berusten, mits dit op het bedrag van het rijkssubsidie
niet van invloed zij. In verband hiermede kunnen wij
mededeelen dat sinds 1 April 1925 salarissen zijn uit
betaald overeenkomstig de nieuwste rijksregeling en
dat wij in voldoening aan het bovenaangehaald schrijven
van den Minister van 21 April aan dezen bereids hebben
bericht, zulks in afwachting Uwer besluiten, dat
a. voor het gymnasium, gerekend van 1 April 1925
af, de door het Rijk gestelde voorwaarden voor subsi-
dieering, al is het dan ook gedwongen, weer geheel
zullen worden nageleefd
b. wij vertrouwen dat alsnog gerekend mag worden
op een rijkssubsidie van 1 Mei 1924 af en op uitkee-
ring van het te weinig genoten subsidie over het tijdvak
van 1 Januari tot 1 Mei daaraanvoorafgaande, en
c. wij het wenschelijk achten den leeraren hetgeen
zij tot 1 April 1925 te veel aan salaris hebben ontvangen,
te doen behouden.
Wij hebben verder nog toegezegd dat de betrekkelijke
salaris-verordening binnenkort aan 's Ministers goed
keuring zal worden aangeboden.
Uw bovenaangehaald besluit van 27 Januari j.l. no.
24r/22 moet, nu opnieuw rijkssubsidie wordt verkregen,
ongedaan worden gemaakt. Dit is eveneens het geval
met het, hiervoren vermeld, in diezelfde vergadering
genomen besluit, no. 24r/23, omdat bijdragen in de
kosten voor buitenleeriingen thans weer worden genoten
op grond van art. 8quater der Hooger Onderwijswet.
Tot zoover het gymnasium, en thans de hoogere
burger- en hoogere handelsschool.
Ingevolge de bij het vorenvermeld Koninklijk besluit
van 11 Augustus 1.1. gevallen beslissing zal thans ook
voor de gemeentelijke hoogere burger- en hoogere
handelsschool rijkssubsidie moeten worden aangevraagd
en zullen als gevolg daarvan ook de salarissen van het
onderwijzend personeel aan die inrichting in overeen-